Boekrecensie

Titel: Helen door te delen. Een aanzet tot psycho-pastorale hulpverlening
Auteurs: drs. C. G. Geluk en drs. R. Schoonhoven

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1999
ISBN 90 239 0387 0
Pagina's: 230
Prijs: ƒ 32,50

Recensie door drs. P. Eikelboom - 30 juni 1999

Een handreiking voor klaagpersonen

”Helen door te delen” is een bundeling van het besprokene in de oriëntatiecursus van de Stichting Psycho-Pastorale Hulpverlening (PPH). De schrijvers willen niet meer dan een aanzet geven tot psychopastorale hulpverlening. Het boek biedt een handreiking aan degenen die dit werk (willen) doen. Het is geen vrijblijvend boek. De Stichting PPH heeft een visie op psychopastorale zorg in de christelijke gemeente en wil die uitdragen. Dat rechtvaardigt een kritische kennisneming.

Het boek bestaat uit tien hoofdstukken die ingaan op de zin en inhoud van het psychopastorale werk, het mensbeeld, relaties en huwelijk, incest, depressiviteit en angst, de onzichtbare wereld van engelen, duivel en demonen, dood en rouw. In elk hoofdstuk wordt de stof benaderd vanuit de pastorale en vanuit de psychologische invalshoek.

In het korte bestek van deze recensie beperken we ons tot enkele punten.

1. De auteurs, ds. C. G. Geluk en drs. R. Schoonhoven, schetsen hoe in een wereld vol vervreemding van God en van elkaar de christelijke gemeente een pastorale gemeenschap is, waarin we zorg voor elkaar (dienen te) hebben. Waarvan akte! Binnen de gemeente wordt pastoraat beoefend. De auteurs stellen dat naast de geordineerde ambtsdrager ook een gemeentelid krachtens het ambt van gelovige ”pastor” is. De auteurs rechtvaardigen deze verbreding van het begrip ”pastor” met een verwijzing naar de verschillende geestelijke gaven (charismata).

De consequenties van deze brede invulling voor de ambtelijke zorg en het gemeenteleven kunnen echter zo groot zijn dat een fundamentelere onderbouwing hier verwacht mocht worden. In het boek is er in ieder geval sprake van onhelderheid wie ”pastor” is. Soms wordt de aanduiding ”pastor” voor geordineerde ambtsdragers gebruikt en even later voor gemeenteleden die als klaagpersoon in de gemeente werken. Vooral in het laatste hoofdstuk loopt dit door elkaar heen.

Talrijke thema's
2. ”Helen door te delen” is compact. In iets meer dan tweehonderd bladzijden worden (te) veel zaken aangeroerd. Dit is jammer, want na een goede aanzet verdrinkt de lezer vervolgens soms in talrijke thema's die kort aangeduid worden. Zo is de pastorale invalshoek van het hoofdstuk over huwelijk en seksualiteit goed te volgen, maar is het echt niet zinvol om daarna in kort bestek de (problemen in de) seksuele responscyclus, seksuele disfuncties, homofilie, parafilieën en transseksualiteit de revue te laten passeren.

3. De auteurs sommen psychiatrische classificaties uit de DSM-IV op, bijvoorbeeld enkele persoonlijkheidsstoornissen. Dit gebeurt vluchtig. Om goed met dit soort rijtjes om te gaan, wordt deskundigheid vereist die het lezerspubliek niet heeft. Ook niet nadat men een cursus gevolgd heeft. Hiermee is een kernprobleem aangeduid: het is twijfelachtig of ambtsdragers en gemeenteleden met deze specialistische stof geschoold mogen worden. Professionele hulpverleners doen er jaren over om goed te diagnostiseren en op grond daarvan een behandeling vorm te geven. Ambtsdragers en andere gemeenteleden worden zo overvraagd. Met alle risico's van dien.

Basisvertrouwen
4. Van niet alle genoemde theoretici zijn gegevens terug te vinden in de literatuurlijst. Wij bedoelen bijvoorbeeld Bowlby, Rutter, Erikson en Langeveld en Horney. Dat is slordig, omdat aan hen toegeschreven begrippen als ”basic trust”, hechting en basisgedragspatronen in dit boek een belangrijke plaats innemen.

5. Bij vrijwel alle problemen en stoornissen wordt gewezen op het ontbreken van basisvertrouwen door een gebrek aan liefde en bevestiging. Er dreigt een versmalling naar de tekorten die opgelopen zijn. De klaagpersoon probeert hierin alsnog te geven. De versmalling dient toch niet om de figuur van de klaagpersoon een psychologische legitimatie te geven?

6. Overigens wordt bij het begrip hechting Bowlby genoemd. Bowlby is inderdaad de grondlegger van de gehechtheidstheorie, maar de uitwerking hiervan is door anderen gedaan, met name door Mary Ainsworth. Ainsworth ontwikkelde een methode om gehechtheidspatronen te onderzoeken. Zij maakte onderscheid in veilige, angstig/vermijdende en angstig/afwerende gehechtheid. De beschrijving die wij in dit boek lezen over de verschillende vormen van hechting, is bepaald onnauwkeurig. In afwijking van wat hier geschreven wordt, gaat het bij de indeling in gehechtheidsklassen niet om de reactie van het kind op scheiding van de gehechtheidspersoon, maar om de reactie bij de hereniging. Foutief is de opmerking dat het mogelijk is dat „het kind zich helemaal niet gehecht heeft aan de moeder.” Onveilige hechting is ook een vorm van hechten!

Een ander punt is dat een veilig gehecht kind daardoor niet zozeer durf ontwikkelt om „op te staan tegen de moeder”, maar juist leert samen te werken met de moeder en haar gebruikt als veilige basis. Daarvanuit kan het de wereld gaan ontdekken, omdat het weet altijd bij haar terug te mogen komen.

Borderline
7. Door het ontbreken van basisvertrouwen kan er een leegte in iemand ontstaan. Het begrip „absolute leegte” is niet helder gedefinieerd, terwijl er wel veel aan opgehangen wordt. De auteurs verbinden deze leegte bijvoorbeeld met de borderline-persoonlijkheidsstoornis. Dit is herkenbaar. Wel is het zo dat daar gradaties in aan te brengen zijn. Bij ernstiger vormen spelen vaak trauma's een rol. Discussiepunt is of er niet te radicaal gesteld wordt dat „men (in de begeleiding) dus toe wil werken naar het opvullen van leegte en het verwerken van trauma's.” Zijn de auteurs hier niet te optimistisch?

Ditzelfde kan over het standpunt gezegd worden dat liever een ontdekkende dan een toedekkende werkwijze gevolgd wordt bij traumabehandeling. Graag hadden we gezien (in plaats van het maken van de wat kunstmatige tegenstelling toedekken óf ontdekken) dat hier voor alles het belang van het ondersteunen en herstellen van het gezonde functioneren expliciet onderstreept werd. Dit krijgt ongetwijfeld een plaats in de door de auteurs beschreven fase van vertrouwen?

8. Met instemming hebben we gelezen dat de auteurs regelmatig aangeven waar de grenzen voor klaagpersonen liggen. In de omgang met mensen die te kampen hebben met persoonlijkheidsproblematiek moet ervoor gewaakt worden te veel in beslag genomen te worden. Het is terecht dat je jezelf toetst of je daarvoor wel de geschikte persoon bent. Het gaat ons overigens te ver dat in dat kader als voorbeeld genoemd wordt dat Paulus „zijn narcisme moest opgeven in de ontmoeting met de Here Jezus op weg naar Damascus.”

Onzichtbare werkelijkheid
9. Het omgaan met boosheid is een reëel punt, dat helder besproken wordt. Ook het vergeven komt aan bod. Is het correct dat het aangeven van een dader bij de politie getypeerd wordt als een uiting van boosheid? Als het plaatsheeft in het kader van een behandeling, dan spelen meer factoren een rol (onder andere rechtsgang, preventie). Principieel bezwaar hebben we tegen het symbolisch verbranden van de dader. Gaat boosheid dan niet snel over in haat? Hoe begrijpelijk ook, het is toch de vraag of die destructieve vorm een christen past en of zij helend is voor een slachtoffer.

10. Het eerste deel van het hoofdstuk over de onzichtbare werkelijkheid is voorzichtig en evenwichtig getoonzet. Van het tweede deel geldt dit ook, maar er wordt wel gespeculeerd over de rol van satan bij de meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Het beschrijven van de macht van de duivel en zijn engelen is niet eenvoudig. Het aanhalen in een noot van boeken van Frank Peretti levert geen solide argumenten op. De opmerking dat het ontbreken van basisvertrouwen een toegangspoort voor de boze kan opleveren, behoeft verdere doordenking. Zou satan –hoewel misschien anders– ook bij mensen die wel basisvertrouwen hebben, niet even gemakkelijk binnenkomen?

Gemeenschap
Riskerend dat we bij de ”non-believers” ingedeeld worden, merken we op dat het de vraag is of de opmerkingen over satanisch ritueel misbruik en de satanskerk waar zijn.

11. Het hoofdstuk over de beperktheid en eindigheid van de mens biedt veel. De auteurs gaan moeilijke thema's niet uit de weg. Schizofrenie, rouw en suïcide komen aan bod. Bij het onderwerp zelfmoord wordt opgemerkt dat slechte leefgewoonten de dood ook kunnen bespoedigen! De discussie over de eeuwige bestemming van iemand die zich gesuïcideerd heeft, wordt wat te snel afgedaan. In die discussie gaat het er niet om of berouw tonen een voorwaarde zou zijn voor vergeving, maar of de Heere Zijn kinderen in de wanhoop laat komen, zodat ze de hand aan zichzelf slaan.

Dit boek draagt de titel ”Helen door te delen”. Het uitgangspunt dat de gemeente een gemeenschap is waarin men elkaar draagt en dient, is waardevol en voluit bijbels. Of men daardoor mensen heelt, kan niet altijd bevestigend beantwoord worden. Toch is de zorg voor elkaar een kernelement van de christelijke gemeente. De vraag of daarvoor klaagpersonen aangesteld en opgeleid moeten worden, laten wij staan. De vraag of dit boek een stimulans kan zijn om meer aandacht voor elkaar te hebben, beantwoord ik bevestigend. Ik nodig de auteurs uit om hun modellen en ideeën grondiger uit te werken.