Boekrecensie

Titel: Verliezen en toch winnen? Rouwverwerking binnen het gezin
Auteur: Johan Weij
Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1997
ISBN 90 239 1828 2
Pagina's: 94
Prijs: ƒ 19,90

Recensie door W. M. Bakker - 4 november 1998

Pastor Johan Weij wil gesprekken rond het levenseinde stimuleren

Als je kind op het sterfbed ligt

Rouwverwerking binnen het gezin. Johan Weij stelt een onderwerp aan de orde waarover al veel geschreven is. Zijn insteek is positief. In de inleiding schrijft de auteur dat het zijn verlangen was een pastoraal boek te schrijven, vanuit de praktijk, voor de praktijk. Hij hoopt dat zijn boekje de aanzet mag vormen tot „openhartige gesprekken over deze belangrijke zaken van leven, sterven en het leven na dit leven, ook als de dood nog niet nabij lijkt te zijn”.

Weij memoreert dat hij niet alleen als pastor met de thematiek te maken heeft, maar noemt ook twee persoonlijke gebeurtenissen die zijn leven „diepingrijpend” veranderd hebben: het zeer plotselinge overlijden van zijn vader en het overlijden van zijn elfjarige dochter, na een ziekteperiode van drie maanden. Met een verwijzing naar 2 Koningen 20:1 noemt hij het maken van voorbereidingen voor het eigen afscheid een bijbelse zaak.

Cremeren
Vervolgens stelt hij de vraag aan de orde of de lezer begraven of gecremeerd wil worden en wat er, in het laatste geval, met de overgebleven as moet gebeuren. De schrijver is bekend met de bezwaren die op bijbelse gronden tegen cremeren worden aangedragen. Hij citeert een besluit van de christelijke gereformeerde synode uit 1983: „Christus Zelf is ons in Zijn begrafenis en opstanding voorgegaan. Er zijn geen dwingende redenen, argumenten of overwegingen om van de goede gewoonte af te wijken”. Terecht wijst hij op 1 Korinthe 15, dat spreekt over het begraven van het lichaam als het zaaien van een zaadkorrel in de aarde. Desondanks laat de gereformeerde predikant de mogelijkheid van cremeren open.

Hoofdstuk vier stelt belangrijke vragen in het kader van de voorbereiding op het sterven aan de orde. De pastor noemt hier onder meer het gesprek met ongelovige kennissen. „Als je werkelijk gelooft in het bestaan van hemel en hel en het komende oordeel, waarin de mens zich voor God verantwoorden moet, zal dit ons toch moeten aanzetten om hierover te spreken met de ongelovige die gaat sterven. Juist omdat je die ander het leven gunt, het eeuwige leven dat in Jezus Christus te vinden is, kun je toch niet zwijgen?”

Overgave
Vanuit zijn persoonlijke ervaring als vader gaat de auteur in op de vraag hoe je met een ernstig ziek kind over de dood moet spreken. Je proeft in deze passage de worsteling die de schrijver heeft doorgemaakt en voelt de spanning, als je leest hoe hij na het gebed om Gods hulp dit gesprek met zijn dochter Hanneke aangaat. Als de andere twee kinderen naar bed zijn, gaan de beide ouders dicht bij hun zieke dochter op de bank zitten. „De telefoon ging van de haak. Hierbij zouden we niet gestoord mogen worden”.

Het is aangrijpend te lezen hoe ouders en kind tot overgave komen en leren leven met de gedachte dat Hanneke gaat sterven. Daarmee zijn de moeiten niet verdwenen. „Op een dag vroeg Hanneke aan mijn vrouw: „Zijn er geen middelen om hier een eind aan te maken, zodat ik niet langer hoef te lijden?” Een oprechte vraag naar euthanasie door een elfjarige”. Moeder antwoordt dat die middelen er wel zijn, maar „ik denk niet dat we die zullen gebruiken”. „Het was alsof er een schok door Hanneke heenging. Bijna geschrokken zei ze: „Nee, ik denk niet dat we die mogen gebruiken van God””.

Hartverscheurend noemt de vader het moment waarop zijn dochter, een dag later, haar vraag toch herhaalt. „Mijn wanhoop was net zo groot als die van haar”, schrijft de pastor, die in die omstandigheden zelf pastorale hulp zocht bij een bevriend predikant. Uiteindelijk zien we hem in een „vredige stilte” aan het sterfbed van zijn kind staan. Nadat hij de bekende woorden van de zegen uit Numeri, met de hand op Hannekes voorhoofd, heeft uitgesproken, komt het einde aan haar aardse bestaan.

Visioenen
In het korte bestek van 94 pagina's stelt de schrijver op een persoonlijke wijze een breed scala van onderwerpen betreffende rouwverwerking in het gezin aan de orde. Hij gaat in op de praktische invulling van de begrafenis, maar ook op vragen over het leven na dit leven. De schrijver wijst op wat de Dordtse Leerregels zeggen over kinderen die in hun jeugd worden weggenomen. Daarbij betrekt hij ook Matthéüs 18:14: „Alzo is de wil niet uws Vaders, Die in de hemelen is, dat een van deze kleinen verloren ga”. „Misschien gaan deze woorden van Jezus nog wel verder dan de mooie woorden uit de Leerregels van Dordt”, schrijft Weij.

Verder komt aan de orde de betekenis van dromen en visioenen waarover nabestaanden soms spreken. Het is een gegeven dat bijvoorbeeld in het boekje “Een kleine jongen” van Gerda van Hemert aan de orde komt. Weij, die zelf eveneens een dergelijke ervaring beschrijft, ziet deze als „een bruikbaar middel in Gods hand”, maar waarschuwt eveneens dat niet alle dromen van God afkomstig zijn. Is er een goede manier om dromen te herkennen of te toetsen? zo luidt een vraag, waarbij verschillende bijbelteksten ter overdenking worden aangereikt.

Veel van wat de schrijver aan de orde stelt, is herkenbaar. Dat laat onverlet dat de lezer hem niet op elk punt zal willen volgen, zowel wat de interpretatie van bijbelse gegevens als wat de genoemde voorbeelden betreft. Niet iedereen zal, om maar iets te noemen, een fanfare tijdens de rouwdienst in de kerk willen laten spelen, ook niet als de overledene jarenlang lid van een christelijke muziekkorps is geweest. De ruimte om op onderdelen met de auteur van mening te verschillen, is er. Met de vragen aan het eind van ieder hoofdstuk geeft hij zelf een goede aanzet om de verschillende thema's persoonlijk verder te doordenken.