Boekrecensie

Titel: Zeg me wie je vrienden zijn. Psychotherapie en vriendschap
Redactie: C. J. A. Roosen, R. J. van der Gaag en A. Kolman
Uitgeverij: Van Gorcum
Assen, 1998
ISBN 90 232 3296 8
Pagina's: 200
Prijs: ƒ 45,00

Recensie door Tineke van de Wetering-Peekstok - 7 oktober 1998

Hulpverlening
en vriendschap

Een bundeling van gehouden toespraken op een studiedag krijgt in boekvorm al gauw iets fragmentarisch. Daar ontkomt ook het boek “Zeg me wie je vrienden zijn”, neerslag van het jubileumcongres van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, die haar 25-jarig bestaan vierde, niet aan. Het boek bevat zestien hoofdstukken, van een nog groter aantal auteurs, waarin het thema “psychotherapie en vriendschap” vanuit diverse invalshoeken belicht wordt: ontwikkelingspsychologisch, filosofisch, cultureel antropologisch en psychopathologisch.

Het verband tussen psychotherapie en vriendschap is niet vanzelfsprekend. Verschillende hulpverleners die aan het woord komen, beginnen hun bijdrage met een opmerking hierover. Steeds wordt de vraag gevolgd door de (enthousiaste) conclusie dat er veel over te zeggen valt. Na een bezinning op het onderwerp bleek gespreksstof onvermoed ruim aanwezig. Het resultaat is vaak verrassend, boeiend en origineel.

Het fenomeen imaginaire (denkbeeldige) vrienden is vrij algemeen bekend. Kinderen voeren gesprekken met een voor hen werkelijke persoon, die door anderen slechts te kennen is via de verhalen van het kind. De imaginaire vriend kan een aantal functies hebben, bijvoorbeeld de superegofunctie (strenge vrienden die de regels en plichten goed kennen en als een geheugensteun fungeren), de zondebokfunctie of de troostfunctie. Dit komt vaak voor binnen een normale ontwikkeling van kinderen. De mate waarin de imaginaire vriend gestalte krijgt, is afhankelijk van de intelligentie van het kind.

Een bijdrage over een beknellende (vriendschaps)relatie tussen moeder en dochter kreeg de titel “linera-relatie”, geïnspireerd door de reclames van het gelijknamige zuivelmerk: moeders en dochters die als vriendinnen over straat huppelen, waarbij je goed moet kijken wie van de twee slanke dames de oudste is. Hoe gezond is zo'n (voorgespiegelde) relatie? In de therapeutische praktijk verdient het aandacht, en soms zelfs behandeling, als moeder en dochter zich als dergelijke vriendinnen presenteren. Het suggereert een gelijkheid die er niet is.

Een hiërarchisch verschil is inherent aan de sociaal-maatschappelijke en familiepositie van een moeder en dochter. Waar dit ontkend wordt, komt de ontwikkeling van het kind in gevaar. Terecht heeft de auteur het over de verschillende levensfasen van moeder en dochter. De relatie moeder-dochter is een speciale relatie en kan gebruikt worden als startpunt voor het aangaan van andere relaties. Blijft men echter in deze relatievorm steken, dan is er al gauw sprake van groeibelemmering.

Het boek gaat verder in op de rol van dierenvriendschappen, preventieprojecten waarbij vriendschappen ingeschakeld worden, de betekenis van vriendschap voor autistische jongeren en de gunstige of juist belemmerende invloed van vriendschappen tussen jongeren die in hetzelfde behandelingsinstituut verblijven. Aan diversiteit geen gebrek! Boeiend en geïllustreerd met vele praktijkvoorbeelden, gedichten en prenten, biedt deze uitgave een goed beeld van hedendaagse psychotherapeutische praktijken en de lijnen die te leggen zijn met vriendschap.

Voor wie geen vakkennis op dit gebied heeft, zal het boek moeilijk leesbaar zijn. Voor vakgenoten en werkers in verwante disciplines vormt het daarentegen een interessante bijdrage.