Boekrecensie

Titel: De kunst om niet perfect te zijn
Auteur: Ulrike Zöllner

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2001
ISBN 90 435 0316 9
Pagina's: 159
Prijs: ƒ 27,50

Recensie door Kees Roest - 27 juni 2001

Perfectionisten voeren goede eigenschappen te ver door

Een leven vol angst en onzekerheid

Bent u iemand die de dingen graag eens wat gemakkelijker zou opnemen, te hard werkt, zich vaak voelt opgejaagd, moeite heeft met het nemen van beslissingen, of hoge eisen aan zichzelf stelt? Dan bent u mogelijk een perfectionist. Voor rasechte perfectionisten schreef de Duitse psychologe en publiciste Ulrike Zöllner vorig jaar een boek dat nu vertaald is in het Nederlands. ”De kunst om niet perfect te zijn”, luidt de veelbelovende titel.

Gevoegd bij de aantrekkelijke omslag, waarop een waterpas staat afgebeeld –het belletje precies in het midden– zal de aansprekende titel veel mensen tot aankoop verleiden. Het geduld van de lezer wordt echter lang op de proef gesteld alvorens hij concrete adviezen krijgt aangereikt. Die volgen pas in het laatste hoofdstuk.

Zöllner zet eerst uitvoerig uiteen wat perfectionisme is en in hoeveel gedaantes het zich kan voordoen. Daarbij put zij uit de vele voorbeelden die haar eigen werk als psychologe oplevert. Perfectionisten worden gekenmerkt door begrippen als: indelen, ordenen, nauwkeurigheid, werk, resultaat, controle, dwang, macht, radicaliteit, betweterigheid en zekerheid. Met behulp van een vragenlijst kan de lezer bepalen of hij een perfectionist is of niet.

Perfectionisten zijn mensen die goede eigenschappen te ver doorvoeren, zodat ze omslaan in het tegendeel. Zo ontstaat uit zinvolle ordening overdreven netheid, uit gezonde eigenzinnigheid starre eigenwijsheid en uit doeltreffend overzicht zinloze controle.

Denigrerend
Zöllner beschrijft een aantal soorten perfectionisten: de piekeraars, de rampdenkers, de moraal- en fatsoensridders, ordeningsperfectionisten, hypochonders, reinheidsmaniakken, controleurs en bemoeiallen, ritueelverslaafden, beginselmaniakken en ga zo maar door. De indeling is naar mijn smaak nogal simplistisch en de toonzetting in de beschrijving van deze mensen niet al te aardig, om niet te zeggen denigrerend. In die zin zou ik dit boek niet zomaar aan mijn perfectionistische cliënten aanraden.

Dezelfde toonzetting tref ik aan in het tweede hoofdstuk, waar het beginselprogramma van de perfectionist wordt besproken. Verschillende motto's passeren de revue, zoals het idee dat wat niet voor honderd procent goed is, fout is; dat wie niet de hele waarheid spreekt, liegt; dat veranderingen ongewenst zijn en dat alleen ijverige mensen geliefd zijn. Daarbij tekent Zöllner aan dat „perfectionistische mensen in sociaal opzicht vaak zielige gevallen zijn, die ook bij de meest tolerante mensen weerstand oproepen. Door hun zelfgenoegzame houding, hun neiging om te bekritiseren, door hun wat bozige, mopperige en ontevreden houding.”

Griekse mythologie
Na een hoofdstuk waarin Zöllner het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk perfectionisme beschrijft –de perfecte man is intelligent, succesvol, sterk en rijk, de perfecte vrouw is gevoelig, blijft op de achtergrond en is veelzijdig inpasbaar– volgt een hoofdstuk waarin de oorzaken van perfectionisme worden besproken.

Hierbij worden psychoanalytische inzichten geïllustreerd met Griekse mythologie. De perfectionist is als koning Minos van Kreta (het ideaal-ik), die in het onderaardse labyrint van zijn paleis de zogenaamde Minotaurus gevangen houdt, symbool voor het negatieve zelfbeeld, of de schaduwkant van onze persoonlijkheid. Het hele krampachtige doen en laten van de perfectionist is erop gericht te voorkomen dat iemand ooit zijn kwetsbare, lelijke, zwakke, verkeerde kant te zien zou krijgen.

In het laatste hoofdstuk tenslotte komt dan de langverwachte aanpak van het perfectionisme ter sprake, waarbij ook gedacht wordt aan hen die met een perfectionist moeten samenleven. Perfectionisten moeten beginnen met de erkenning dat ze perfectionist zijn! Zij moeten opschrijven waar dit in hun gedrag tot uiting komt.

Verder acht Zöllner het belangrijk dat zij zich gaan realiseren dat levensvreugde en perfectionisme onverenigbaar zijn, dat zij maar met een deel van zichzelf leven en dat zij niet onfeilbaar zijn. Heel concreet en praktisch is het advies om gemaakte fouten openlijk toe te geven, ongelijk te bekennen, onzekerheden en angsten niet te verloochenen. Zij raadt hen aan eens vaker te zeggen: „Nou heb ik me toch vergist!”, of „Dat weet ik niet!”

Verder zouden zij alleen moeten meepraten als naar hun mening wordt gevraagd, serieus luisteren naar de mening van de gesprekspartner, een punt leren zetten en niet te vaak woorden gebruiken als ”nooit”, ”altijd”, ”elke” en ”allemaal”. De omgeving doet er goed aan achter het perfectionisme de angst en de onzekerheid van de ander te leren zien, niet te argumenteren, geen druk uit te oefenen (want dat doet de angst en dus het perfectionisme alleen maar toenemen) en blij te zijn met iedere verandering, want dat is voor de perfectionist een reusachtige prestatie.

Mijmeringen
Zöllner besluit met enkele mijmeringen over dat wat alle perfectionisten volgens haar nodig hebben: een menselijker samenleving. Het laatste hoofdstuk maakt wat mij betreft dan toch de titel nog een beetje waar. Hier kan een perfectionist zeker een aantal nuttige wenken opdoen. Misschien ga ik het boekje toch wel aanraden aan enkele cliënten. De toonzetting is hier en daar wel scherp, maar misschien bevordert dat wel de helderheid van de spiegel waarin men kijkt.

Jammer is wel dat het boekje het alledaagse perfectionisme, waar we allemaal mee kampen, te veel onbesproken laat, waardoor de doelgroep beperkt wordt tot de ziekelijke perfectionisten, in vaktermen degenen met een obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. En dat terwijl de ”kunst om niet perfect te zijn” het verdient om door ons allen te worden beoefend!