Boekrecensie

Titel: Is dat goed Nederlands? Het taaladviesboek van de jaren veertig en vijftig
Auteur: Charivarius

Uitgeverij: Sdu Uitgevers
Den Haag, 1998
ISBN 90 75566 91 3
Pagina's: 112
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door A. Stam - 23 december 1999

Taaladviezen van Charivarius

Het zou een vreemd gezicht zijn als Nederland de taaladviezen van Charivarius weer ging volgen. Stel je voor, je zou geen ”slagroom” meer mogen schrijven. Toch kwam er een herdruk van zijn taaladviesboek uit de jaren veertig en vijftig.

Er is veel veranderd op het gebied van spelling, sinds Charivarius zijn ”Is dat goed Nederlands?” in 1940 uitbracht. Twee keer nadien werd onze spelling officieel gewijzigd en de opvattingen over wat wel en niet goed Nederlands is, bleken niet onwrikbaar als een rots. Bijna alles waarvoor Charivarius aandacht vroeg, is nu, maar dan aangepast aan de huidige normen en inzichten, terug te vinden in naslagwerken. Werken die door hun typografie ook veel toegankelijker zijn dan die oude boekjes.

En dan nu toch een herdruk, een ongewijzigde weergave van de 7e druk (1946), die verscheen slechts enkele dagen voordat Charivarius overleed. De toegevoegde waarde van deze herdruk van de 7e editie (daarna volgden er nog drie drukken) is de historische inleiding die taalkundige Wim Daniëls geeft over leven en streven van Charivarius, die in werkelijkheid dr. Gerard Nolst Trenité heette en die zijn pseudoniem bij voorkeur hoorde uitspreken met de ”ch” van chalet, dus als Sjarivarius.

Groot gezag
Door zijn wekelijkse taalrubriek in De Groene Amsterdammer, meer dan dertig (!) jaar volgehouden, en zijn boeken kreeg Charivarius (1870-1946) bekendheid, invloed en zelfs groot gezag. De Haagsche Post verwoordde in een krantenartikel wat veel schrijvers en journalisten in die tijd dachten: „Zelfs Charivarius zal het ons vergeven, wanneer we zeggen dat de afgelopen week in het teeken stond van den voetbalwedstrijd Holland-Uruguay.”

Charivarius voert een gedreven, vaak humoristisch, doorgaans nogal zwart-wit pleidooi voor stijlzuiverheid en accuratesse. Het pleonasme, een uitdrukking die een of meer overbodige woorden bevat, is bij hem de grote boosdoener. Een voorbeeld: in de uitdrukking ”nutteloze verspilling” is het woord ”nutteloos” overbodig. Ook barbarismen, te letterlijke vertalingen uit buitenlandse talen, wekken keer op keer zijn toorn op. De grens tussen wat goed Nederlands is en wat een barbarisme, is nog heden ten dage vloeiend. En ook veelbesproken. Maar de taalgebruiker anno 1999 zal hartelijk moeten lachen als hij leest wat Charivarius allemaal barbarismen noemt. ”Slagroom” moet zijn ”geklopte room”. En ”piloot”? „Dat wordt verkeerdelijk gebruikt voor vaste stuurman van een vliegtuig”, toornt Charivarius, „het Luchtvaartwoordenboek geeft: bestuurder.”

Hij wijst ook op het verband tussen goed nadenken en helder formuleren. Dat zou Heldring in zijn „taalstukjes” in NRC Handelsblad hem later nog vele malen nazeggen!

Bevoegdheid
Hoe bevoegd was Charivarius om zich in zo uitgesproken bewoordingen over taalfouten uit te laten? Hij studeerde aanvankelijk klassieke talen, stapte over op rechten en haalde daarvoor zijn kandidaats. Daarna ging hij door met een studie staatswetenschappen, die hij afbrak, maar na jaren weer oppakte en voltooide, gevolgd door een promotieonderzoek. In die tussentijd was hij privé-docent geweest in Amerika en had hij in Nederlands-Indië Engels en Frans gegeven aan het gymnasium. Ook had hij een onderwijsakte Engels behaald. Van 1901 tot 1918 was hij in het onderwijs werkzaam. Daarna werd hij door ziekte gedwongen 'van de pen' te gaan leven, wat inmiddels mogelijk was, zij het op bescheiden schaal.

De vrijgezel Charivarius had een behoorlijk brede belangstelling. Hij schreef, regisseerde en promootte (dit woord zou hij vast afgekeurd hebben) toneel, was bestuurslid van een tennisclub en van een coöperatieve keuken, een enthousiast biljarter, vertaler van klassieke werken, schrijver van schoolboeken en een bevlogen dichter.

Vrolijke wetenschap
Wim Daniëls doet een sympathieke poging om het verwijt te weerleggen dat Charivarius gespeend zou zijn van iedere wetenschappelijke belangstelling. De man zou vooral een overdreven taalzuiveraar geweest zijn, die niet eens op de hoogte was van de elementaire beginselen van de taalkunde. Daniëls vat samen: „Wel was Charivarius meer iemand van de vrolijke en sterk op de praktijk gerichte wetenschap. (...) De vakliteratuur die hij voor de Engelse taal bestudeerde, verleidde hem niet tot het schrijven van een wetenschappelijke verhandeling over het Engels, maar tot het maken van oefenboekjes voor het leren van die taal.” De 30 bladzijden inleiding van Wim Daniëls bevatten tal van verhelderende opmerkingen en leuke anekdotes over Charivarius en zijn werk. Charivarius was ook de uitvinder van de uitdrukking ”tante-betje-stijl”, meer officieel: foutieve inversie. Wim Daniëls weidt uit over de discussie in het blad Onze Taal over het al dan niet bestaan van een echte, kreupel formulerende tante Wilhelmina Elisabeth, aan wie Charivarius zijn benaming zou hebben ontleend.

Een boekje voor liefhebbers over een taalboek dat een totale oplage van enkele tienduizenden exemplaren zou halen. Het was daarmee „het eerste Nederlandse taaladviesboek dat onder de aandacht van een groot publiek kwam.” Tegenwoordig wordt het gezien „als de voorloper van de enorme stroom taaladviesboeken die later op gang is gekomen.”