Boekrecensie

Titel: Taalboek van de eeuw
Redactie: Peter Burger en Jaap de Jong

Uitgeverij: Sdu
Den Haag, 1999
ISBN 90 5797 002 3
Pagina's: 256
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door drs. D. P. Macdaniel-Stip - 23 december 1999

”Taalboek van de eeuw” toont ontwikkeling van het Nederlands

Van luchtschipper
tot spookrijder

In 1900 telde Nederland 5 miljoen inwoners. Onder hen waren ongeveer 50.000 buitenlanders, die bijna allemaal Duits of Frans spraken. Nu, honderd jaar later –en met 11 miljoen inwoners meer, inclusief 700.000 buitenlanders– schijnen er in Den Haag bijna tachtig talen gesproken te worden. Zo'n tegenstelling krijgt, in deze millenniumtijd, uiteraard aandacht, niet alleen in de media, maar ook in de vorm van een boek. De titel is voorspelbaar: het ”Taalboek van de eeuw”.

Als onze (over)grootouders nog zouden leven, over welke dingen in de taal zouden zij zich dan het meest verbazen? Over het feit dat onze taal doorspekt is met Engelse woorden in plaats van Duitse of Franse? („'t Is summer sale, ik ga funshoppen. Let jij op de kids?”) Of zou het gebruik van telefoon en e-mail meer indruk op hen maken? Zouden ze doorhebben dat de spelling twee keer is veranderd (van bessensap naar bessesap en weer terug)? Ongetwijfeld zou het hun opvallen dat bijna niemand meer met twee woorden spreekt („Ja, doei!”).

Luchtschipper
Over deze en andere taalveranderingen gaat het ”Taalboek van de eeuw”. Het is geschreven door elf taalkenners en biedt in tien hoofdstukken een overzicht van honderd jaar Nederlands. In het elfde hoofdstuk, 2000-2099 Neew Neelans, blikt Hugo Brandt Corstius alvast terug op het Nederlands van de volgende eeuw, waarin onze taal op het punt staat de wereldtaal te worden. Dit laatste hoofdstuk is overigens het minst interessant.

De hoofdstukken van het boek zijn steeds verbonden met een decennium. Elk hoofdstuk is op dezelfde manier opgebouwd: een (gefingeerd) krantenbericht uit een bepaald decennium met daaraan gekoppeld een essay; een interview met iemand die in dat tijdvak geboren is; een kroniek van grote en kleine taalgebeurtenissen uit die tijd.

Zo begint het boek met een krantenbericht uit 1909. Van de Kloppenbergsche Heide bij Leur stijgt een tweedekker op. De Bredase suikerfabrikant Heerma van Voss organiseert deze eerste vliegdemonstratie boven Nederlands grondgebied vanwege het veertigjarig bestaan van zijn fabriek. „Wij allen gevoelden hier iets bijzonders te zien en alom steeg uit de rijen der toeschouwers een luid gejuich op ter eere van den koenen luchtschipper.” De titel van het essay luidt: ”Van luchtschipper tot millenniumbaby. Honderd jaar Nederland en Nederlands in oude en nieuwe woorden”. Dan volgt een interview met Theun de Vries, romanschrijver, geboren in 1907. Een voorbeeld van een gebeurtenis uit de taalkroniek 1900-1909 is de invoering van het leesplankje met ”Aap, noot, mies” op alle lagere scholen.

Overzicht
Zoals uit de titel van de eerste tekst al blijkt, beperken de essays zich niet tot een bepaald decennium. Taalveranderingen zijn over een grotere periode meestal duidelijker zichtbaar (en herkenbaar). Vaak wordt een periode van honderd jaar beschreven. Frans Jansen zoekt in zijn essay naar verdwenen en nieuw verschenen woorden, van luchtschipper via bermtoerist tot spookrijder. Van Oostendorp schreef twee essays. In het eerste laat hij zien hoe technische uitvindingen de sprekers en luisteraars –niet tot ieders genoegen– steeds dichter bij elkaar hebben gebracht. In het tweede schetst hij de historie van de taalwetenschap.

Tweehuysen, zelf schepper van de fantasietaal Spokaans, gaat kritisch na hoe bruikbaar kunsttalen als het Esperanto zijn. Van der Sijs beschrijft de vreemde en tegenstrijdige reacties van Nederlanders op de leenwoorden die onze taal adopteert. Cohen volgt de moeizame, vergeefse zoektocht naar de ideale spelling. Burger en De Jong laten zien hoe het Nederlands steeds informeler werd. Van de Gein verbaast zich erover hoe het lees- en schrijfonderwijs zich deze eeuw hebben vernieuwd. Van der Horst onthult de Croma-constructie en andere verborgen veranderingen in de grammatica. En Appel maakt duidelijk wat er met het Nederlands gebeurt in een meertalig Nederland.

Zo'n overzicht geeft nauwelijks aan hoe interessant dit boek is. De kaft meldt: „Dit boek is een vrolijke en leerrijke geschiedenis. Het is geschreven voor lezers die zich graag verbazen over hun eigen taal.” Ik denk dat dit waar is.

Taalverandering
Veel mensen reageren bezorgd, als ze iets merken van taalverandering. Gaat het wel goed met de taal? Zij reageren dan op een verandering in de taal die ontstaat door een verandering in de samenleving. In zekere zin kan de taal daar niets aan doen. De taal geeft slechts woorden.

„In een eeuw tijd is het leven zo geweldig veranderd, dat het eerder verontrustend zou zijn als onze taal niet meegegaan was. Het moet dan ook gezien worden als een teken van vitaliteit dat de Nederlandse taal moeiteloos de omschakeling heeft doorgemaakt van een samenleving zonder radio en televisie, zonder auto's en vliegtuigen, zonder computers en wegwerpluiers (…) zonder euro en vrijwel zonder allochtonen naar de tegenwoordige tijd. Onze taal is naar verhouding maar weinig veranderd. Of eigenlijk moeten we zeggen: zo intelligent, zo kunstig veranderd, dat ze over vele generaties heen uitstekend bruikbaar blijft.”

Om nog even terug te komen op onze (over)grootouders. Ze zouden zich in hun woonplaats niet of nauwelijks meer kunnen oriënteren. De weg naar een naburig dorp zou helemaal moeilijk te vinden zijn. Maar ze zouden ons nog wel kunnen begrijpen. En alles wat zij een eeuw geleden geschreven hebben, is nog prima te lezen. Gelukkig wel.