Boekrecensie

Titel: Vaderland. Een geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw tot 1940 (Reeks Nederlandse Begripsgeschiedenis, deel 1)
Redactie: N. C. F. van Sas

Uitgeverij: Amsterdam University Press
Amsterdam 1999
ISBN 90 5356 347 4
Pagina's: 477
Prijs: ƒ 79,50

Titel:Vrijheid. Een geschiedenis van de vijftiende tot de twintigste eeuw (Reeks Nederlandse Begripsgeschiedenis, deel 2)
Redactie: E. O. G. Haitsma Mulier en W. R. E. Velema

Uitgeverij: Amsterdam University Press
Amsterdam 1999
ISBN 90 5356 348 2
Pagina's: 371
Prijs: ƒ 69,50

Recensie door J. C. Karels - 15 december 1999

Reeks Nederlandse begripsgeschiedenis volgt vijf onderwerpen

Gevecht voor
vaderland en vrijheid

Geschiedenis is een verhaal over mensen in het verleden. Wie deze definitie te eng vindt, kan een ruimere kiezen. Geschiedenis gaat dan niet alleen over mensen, maar ook over thema's en begrippen. Tegenwoordig verschijnen boeken met titels als ”De geschiedenis van het kwaad” of ”Een geschiedenis van de hemel”. Centraal staat niet de mens, maar de vraag hoe een bepaald thema in het verleden is opgevat of beleefd. In deze categorie hoort ook de vijfdelige ”Reeks Nederlandse begripsgeschiedenis” thuis. De eerste twee delen, over ”vaderland” en ”vrijheid”, zijn van de pers gerold.

Duitsers spreken van ”Begriffsgeschichte”, Engelsen hebben het over ”conceptual history”. In Nederland is het fenomeen geïntroduceerd onder de naam ”begripsgeschiedenis”. De laatste jaren zijn enkele vingeroefeningen op dit terrein verricht. Blijkbaar is de tijd aangebroken voor een groter project. Een groep geleerden uit verschillende disciplines heeft besloten een vijfdelige Nederlandse begripsgeschiedenis te schrijven. De begrippen vaderland, vrijheid, beschaving, burger en republiek zullen elk van de zestiende tot de twintigste eeuw worden gevolgd.

Hoe werd het vaderland in verleden tijden beleefd? Zestiende-eeuwers zien als hun vaderland in de meeste gevallen een klein gebied: hun geboortegrond, de stad, de streek of het gewest. „Gij Nederlanden vecht voor uw vaderlanden”, zingt een geuzenlied uit 1574. Verwante woorden als natie en patria worden gebruikt om het eigen leefgebied mee aan te duiden. Een enkele keer duikt de gedachte van een groter vaderland op, maar van een Nederlandse natie als bovengewestelijke eenheid is geen sprake.

Het is onmogelijk, schrijft prof. dr. S. Groenveld, om wat de zestiende eeuw betreft, bijvoorbeeld op basis van een regelmatig voorkomen van het enkelvoudige ”tNederlandt”, een groei van een blijvend, breed beleefd, algemeen Nederlands besef vast te stellen. Tot in de achttiende eeuw zal dit particularisme standhouden. Dan gaat het ”vaderland” een ruimer gebied beslaan en een grotere groep mensen omvatten.

Dierbaarste voorwerp
In een origineel verhaal over godsdienst en nationalisme in de achttiende eeuw rekent dr. Peter van Rooden af met de zogeheten secularisatiethese. Die these stelt dat in de moderne wereld de betekenis van godsdienst afneemt. Ze suggereert een tegenstelling tussen traditionele vormen van godsdienst en modern nationalisme. Van Rooden wil bij de bestudering van natievorming in Nederland de religie nadrukkelijk betrekken. Dat verdient waardering, omdat kerk en religie in recente studies over dit onderwerp opvallend afwezig zijn.

Van Rooden: „Toch bracht de Republiek, ook in de achttiende eeuw, haar eenheid als politieke gemeenschap slechts tot uitdrukking in een godsdienstig ritueel, de bededag.” Biddagbrieven van de overheid en biddagpreken verbinden het moreel gedrag van de inwoners van de Republiek met het welvaren van de staat. „Ik smeek u altemaal om de welvaart van uw Vaderlandt (...) zoek dog God”, aldus ds. Smytegelt in 1721 vanaf de kansel.

De negentiende eeuw laat weinig ontwikkeling in het gebruik van het begrip vaderland zien. Om het nationaal besef uit te drukken zijn diverse woorden beschikbaar, zoals natie, volk en gemeenschap: woorden met vaak dubbelzinnige betekenissen. Te midden daarvan blijft vaderland een veelgebruikt woord met een hoge waarde. „God in het hart, kennis in het hoofd, en het Vaderland als het dierbaarste voorwerp van ons handelen”, zo beschrijft de conservatief-liberale volksopvoeder De Bosch Kemper de belangrijkste waarden van zijn generatie. Vaderland is vooral een emotioneel geladen term, met sterk historische connotaties. Het is het land der voorvaderen, een historisch erfdeel.

Gewetensvrijheid
Hoe nauw vaderland en vrijheid verbonden zijn, merkt een mens als zijn vaderland wordt bedreigd. Vechten voor het vaderland betekent vechten voor de vrijheid. Een bekend geschiedschrijver noemde de vaderlandse historie daarom „een historie der getergde, verdrukte, herleevende en zegepraalende Vryheid des Vaderlands.”

In de zestiende eeuw gebruikt men vaak het meervoudige ”vrijheden”. Dat zijn de rechten en privileges die de burgers hebben verworven. Vrijheden garanderen zelfstandigheid en autonomie. Honoreert een vorst deze niet, dan ontstaat er een conflict. De oorlog met Spanje heeft deze vrijheden als inzet. De Staten-Generaal zien hun privileges in gevaar komen. Ze zeggen in het ”Plakkaat van Verlatinge” (1581) de gehoorzaamheid aan koning Filips op.

Literatuur tijdens de Opstand legt een sterk verband tussen politieke en persoonlijke vrijheid. De eerste garandeert de tweede. Vrijheid van gewesten en steden geldt als voorwaarde voor de persoonlijke vrijheid van de ingezetenen. Die persoonlijke vrijheid bestaat voor een groot deel uit de veiligheid van vrouw en kinderen en de zekerheid van bezit en leven.

Belangrijker voor veel opstandelingen is de vrijheid van geweten. Op dit punt loopt de Opstand parallel aan de Reformatie. Voor de Rijksdag te Worms (1521) had Luther zijn geweten aan Gods Woord gebonden verklaard. Moreel vrij zijn betekende voor Luther gebonden zijn aan het eigen geweten.

Gewetensvrijheid wordt een andere inzet van de Nederlandse Opstand. „Vrijheyt der zielen, dat is de vrijheyt der conscientien”, aldus een opstandige auteur.

Zelf kiezen
Een nieuwe dimensie krijgt het vrijheidsbegrip in de filosofie. De mens wordt vrij geboren, en uit dit natuurlijke gegeven probeerden zeventiende-eeuwse denkers af te leiden waarom regeerders de vrijheid van hun onderdanen moeten waarborgen. Kenmerkend voor het natuurrechtelijk denken is het streven politieke kwesties met een beroep op de 'echte' –dat wil zeggen, natuurlijke– werkelijkheid op te lossen.

Tot die natuurlijke werkelijkheid behoort bijvoorbeeld de rede. Elk mens heeft zo'n instrument en alleen wie het niet gebruikt, komt tot iets onmenselijks als geloofsvervolgingen. Het is een teneur die we bij Europese intellectuelen in die tijd veelvuldig aantreffen. Geloofsvervolging, schrijft natuurrechtdenker Gerard Noodt, is een harde en onmenselijke opstelling. Zie de natuurlijke toestand van de mens. Hij beschikt over zijn bezittingen, kiest zijn beroep, waarom dan niet ook zijn geloof? Met het natuurrecht ontstaat de gedachte dat het een staatszaak is zorg te dragen voor ruimte voor de burgers om elk op eigen wijze „zalig te worden”, schrijft prof. dr. H. W. Blom.

Scoren
Er valt lang en breed over te discussiëren hoe zinvol een begripshistorische benadering is. Uit linguïstische hoek is reeds gewezen op de onmogelijkheid het onderscheid tussen woord en begrip theoretisch te funderen. Fundamentele kritiek heeft Quentin Skinner in een artikel in 1969 geleverd, waarin hij heeft betoogd dat het onwenselijk is een geschiedenis van bepaalde geïsoleerde woorden of concepten te schrijven. Voorts lijkt de maatschappelijke reikwijdte van begripsgeschiedenis beperkt. Theoretiserende verhalen dienen eerder het historisch inzicht van de enkele geleerde, dan de geïnteresseerde lezer.

Bezwaren zijn er dus genoeg. Begripshistorici mogen er hun voordeel mee doen. Wat het laatste bezwaar betreft: als de geschiedschrijving haar legitimatie ontleent aan de toegankelijkheid van haar producten, scoren deze boeken inderdaad niet erg hoog. Maar gelukkig bestaan er meer criteria. De auteurs leveren zonder uitzondering ambachtelijk werk van hoog niveau.