Recensie door prof. dr. G. J. Schutte - 8 december 1999
Beschaving in 17e eeuw doortrokken van christelijk geloof
Aardige meid verwende
Van Lodenstein niet
Er zijn ongetwijfeld lezers van deze krant die er veel voor over zouden hebben als zij één uurtje oog in oog met een echte zeventiende-eeuwer zouden kunnen praten. Met Rembrandt bijvoorbeeld, of met de musicus Jan Pieterszoon Sweelinck. Of met Van Lodenstein of Jan Luyken, om die van aangezicht tot aangezicht te kunnen bedanken voor hun dierbare en troostende versregels. Anderen zouden boven alles de hooggeleerde Gisbertus Voetius willen ontmoeten, om met hem enkele moeilijke passages in de gereformeerde dogmatiek en ethiek door te nemen. Wat een ervaring!
Nederlands zeventiende eeuw staat bekend als de Gouden Eeuw. Hoogtij van de Nederlandse beschaving, bloeitijd van wetenschap, kunst en cultuur. Nederland in de zeventiende eeuw staat ook bekend als een protestants, een gereformeerd land. Zijn beschaving was doortrokken van het christelijk geloof. Beroemde kunstenaars, schrijvers en dichters gaven er duidelijk uiting aan. Een Nederlandse cultuur, stevig gestempeld door het protestantisme mensen van nu kunnen zich er maar moeilijk een beeld van vormen. Onder de kunstenaars vindt men weinig kerkgangers, wel veel kerkverlaters. De kunst met een grote K mist door de bank genomen elke herinnering aan het christelijk geloof. Wetenschap, kunst en cultuur zijn naar de mening van veel orthodoxe protestanten dan ook onverenigbaar met ware vroomheid. De zeventiende eeuw is lang verleden tijd.
Ontzagwekkend geleerd
Onder leiding van Enny de Bruijn, die als cultuurredacteur werkzaam is bij het Reformatorisch Dagblad, heeft onlangs een aantal bewonderaars gesprekken gevoerd met negen protestantse dichters, schilders en musici uit de zeventiende eeuw. Vijf van de geïnterviewden noemde ik hierboven al: de schilder Rembrandt Harmenszoon van Rijn, de dichter-dominee Jodocus van Lodenstein, de musicus Jan Pieterszoon Sweelinck, de graveur en dichter Jan Luyken en de theoloog, hoogleraar en schrijver Gisbertus Voetius.
De reeks gesprekken, eerder gepubliceerd in het RD en nu gebundeld in een aardig en fris ogend boekje verschenen, wordt geopend met een kennismaking met Jacobus Revius, dominee, bijbelvertaler, historieschrijver en dichter. Voorts werd gesproken met Constantijn Huygens, secretaris van de prinsen van Oranje en dichter, en de bekende schilder van kerkgebouwen Pieter Saenredam. Onder de geïnterviewden bevindt zich maar één vrouw, Anna Maria van Schurman. Maar die was dan ook zo bijzonder, dat de bekende uitspraak over één vrouw is wel duizend mannen t'erg haar wel op het lijf geschreven lijkt (als ik tenminste de papist Vondel in dit gezelschap mag noemen!). Ontzagwekkend geleerd was die vrouw!
Aardige meid
De interviewers hebben zich degelijk voorbereid op de gesprekken. De lezers ontvangen in kort bestek dan ook heel wat informatie over hun zeventiende-eeuwse gesprekspartners. Daarbij doel ik niet alleen op vanzelfsprekende feiten zoals geboortedata, loopbaan en belangrijkste werken, maar zij krijgen ook een glimp van de gestalte, een weerklank van de stem en persoonlijkheid van de geïnterviewden, natuurlijk voorzover een dergelijke persoonlijke ontmoeting met drukbezette kunstenaars en geleerden dat kan opleveren.
De interviewers hebben ook hun ogen en oren goed gebruikt. Dominee Van Lodenstein, die ongetrouwd was, had een aardige meid (het zal duidelijk zijn dat de interviewster, Els Stronks, hier deze functie met de zeventiende-eeuws term aangaf!). Zij was blijkbaar goed op de hoogte van de werkzaamheden van haar meneer. Maar hem een beetje verwennen was er niet bij: het was knap koud in zijn studeerkamer. Zijn Deventer collega Revius was wel getrouwd, maar diens Christina bleef volledig op de achtergrond. Interviewster Enny de Bruijn heeft dan ook meer te vertellen over Revius' kleding dan over zijn vrouw. Was mevrouw Revius typerend voor de positie van de getrouwde vrouw in die tijd?
Geen cultuurmijding
De gesprekken hadden alle vooral tot doel kennis te maken met het gedachtegoed van deze zeventiende-eeuwse christenen. Wat dreef hen als geleerden, dichters of schilders? Wat wilden zij bereiken met hun kunstwerken? Hoe verhielden verbeelding en werkelijkheid zich daarin? Welke rol speelde hun kunstenaarschap in hun leven? Bezaten zij duidelijke visies op de verhouding tussen christelijk geloof en de cultuur? Hun antwoorden zullen sommige twintigste-eeuwse gereformeerde geestelijke nazaten bedenkelijk klinken. Geen van allen vertoont ook maar één spoortje van cultuurmijding.
De cultuur werelds of zondig? De christen moet hard studeren om Gods boodschap zuiver te kunnen verstaan en verklaren en verdedigen, vatte Voetius zijn gereformeerde cultuurbeschouwing samen. Maar geen bekrompenheid. Vanzelfsprekend bestudeert de gereformeerde geleerde de heidense klassieken, ja zelfs de werken van jezuïeten en andere rooms-katholieken. Zijn Deventer broeder en collega Revius verwoordde datzelfde standpunt met kracht, en verwees daarmee naar de mozaïsche wetgeving: wie tijdens een gevecht met Grieken of andere heidenen een schone vrouw gevangen neemt, mag die voor zich houden; knip haar de haren en nagels, geef haar nieuwe kleren, huw haar en geniet van haar.
Slavenhandel
Oog in oog met 17e-eeuwers is dus een aardige bundel. Hij opent het gesprek over het christen-zijn tussen generaties, die weliswaar zich allemaal laten gezeggen door hetzelfde Woord maar ook door eeuwen van ontwikkelingen gescheiden leven. Men ontdekt de teke- nen van geestverwantschap duidelijk. Volledige eensgezindheid ervaar ik in het gezelschap van die zeventiende-eeuwse gesprekspartners en medechristenen overigens niet. Ik heb nog zo veel vragen bij hun gedachtegoed en handelen. Ik kan sommige dingen gewoon niet rijmen. Voetius wist precies wat wel en niet mocht, bijvoorbeeld op zondag. Hij wist ook dat God gruwde van de slavenhandel. Toch heeft hij wel hemel en aarde bewogen om de kroegen onder kerktijd te laten sluiten, maar zelfs geen synodale veroordeling tegen slavenhandelaren voorgesteld of in een preek de aandelenhouders van de Oost- en West-Indische Compagnie geroskamd.
Van Lodenstein was gereformeerd predikant en hij kende dus het formulier voor de avondmaalsviering, en waar dat stelt dat de gelovigen weliswaar midden in de dood liggen, maar ook dat geene zonde kan verhinderen dat God hen niet in genade zou aannemen. Toch wilde Van Lodenstein het avondmaal op den duur niet meer bedienen. Hoe verantwoordde hij dat gedrag? En wat vond Voetius daar nu eigenlijk van? Joffer Schurman was een heel geleerde en vrome vrouw. Ik heb geen moeite met het feit dat zij met roomse geleerden discussieerde. Maar ik zou wel willen weten waarom zij die labadistische afscheiding volgde. Waarom niet wat meer geduld gehad met de gewone kerkmensen, allemaal zondaren, ieder met eigen lek en gebrek?
(Liefhebberô
(Had ik Rembrandt ontmoet, ik had hem niet alleen gevraagd naar zijn visie op de werkelijkheid van de schepping, maar ook waarom hij geen lidmaat van de kerk werd, maar liefhebber bleef én natuurlijk naar zijn ongehuwde samenleven met Geertje Dircx en Hendrickje Stoffels. De Bijbel zo goed kennen (zijn Rembrandtbijbel leert me meer dan vele preken!) en dan zulk eigenzinnig leven voeren, hoe rijmde hij dat?
Al heel graag zou ik met Huygens willen praten, om te vragen naar achtergrondinformatie over de politiek van zijn tijd, de verhouding tussen de regenten en de dominees, en hoe hij dacht over het gewone volk. En natuurlijk om zijn persoonlijke waardering te vragen voor de prinsen van Oranje die hij diende. Bovenal zou ik hem vragen willen stellen over zijn eigen geloof en denken. Want die Huygens roept bij een twintigste-eeuwse christen misschien nog wel de moeilijkste vragen op.
Klucht
Ik herken in hem een deftig en gecultiveerd, geleerd en vroom man. Maar ik begrijp absoluut niet wat hem dreef een klucht als Trijntje Cornelis te schrijven. En al helemaal niet hoe hij opgewekt er 's zondags aan werkte, nadat hij zojuist thuisgekeerd was van de avondmaalsviering, met de woorden van de nabetrachting nog in de oren (daarom zal mijn mond en hart des Heeren lof verkondigen van nu aan tot in eeuwigheid). Er is dus nog wel een bundeltje gesprekken nodig om mijn zeventiende-eeuwse broeders en zusters geheel te kunnen begrijpen.
|