Boekrecensie

Titel: Een eeuw van uitersten. De twintigse eeuw 1914-1991
Auteur: Eric Hobsbawm

Uitgeverij: Het Spectrum
Utrecht, 1999
ISBN 90 274 67285
Pagina's: 723
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door Beatrice Jansen-de Graaf - 24 november 1999

Eric Hobsbawm,
een oude marxist

Met een knal en gejammer komt de twintigste eeuw aan haar eind. Geen wonder, vindt Eric Hobsbawm, deze eeuw was immers de moorddadigste eeuw uit de geschiedenis. Hobsbawm, een van de productiefste en invloedrijkste naoorlogse historici, definieert onze eeuw als een ”Eeuw van uitersten”.

Inderdaad begon de zogenaamde korte twintigste eeuw in 1914 met het uitbreken van een wereldoorlog en eindigde ze in 1991 met het uiteenvallen van de communistische regimes. Politieke onzekerheid, instabiliteit, chaos en burgeroorlog beheersen sindsdien de wereld. Niet voor niets sprak kortgeleden de Duitse president Herzog van de tijd waarin wij leven als een ”Tijd zonder naam”.

In zijn boek ”Age of Extremes” (1995), waarvan recentelijk in nieuwe druk bij Het Spectrum een vertaling verscheen onder de titel ”Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991”, werkt Hobsbawm zijn visie op de 'korte' twintigste eeuw van catastrofes en oorlogen uit. Eerder al schreef Hobsbawm een trilogie over de negentiende eeuw, die hij onderverdeelde in ”Eeuw van Revolutie”, ”Eeuw van Kapitaal” en ”Eeuw van Imperialisme”. Met grove, gewaagde streken interpreteert hij het verleden en trekt er lessen uit voor de toekomst.

Voor jonge mensen, zo schrijft hij in ”Een eeuw van uitersten”, bestaat er nauwelijks een organische binding met het verleden. Zij groeien in een soort van permanent heden op. De historische herinnering leeft niet meer. Maar Hobsbawm laat zich daardoor niet tegenhouden, integendeel. Toen een student hem vroeg of de benaming Tweede Wereldoorlog soms inhield dat er een Eerste Wereldoorlog was geweest, besefte Hobsbawm dat hij moest ingrijpen. „Geschiedkundigen, die tot taak hebben vast te houden wat anderen vergeten, [zijn] aan het einde van de twintigste eeuw belangrijker dan ze ooit geweest zijn”, zo stelt hij. Wie is deze Hobsbawm, die zichzelf zo'n belangrijke functie toedicht?

Marxist
Eric Hobsbawm (1917) is een emeritus hoogleraar en doceerde economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit van Londen. Hij is links in de traditionele zin van het woord. Hobsbawm bedrijft nog de echte, oude marxistische geschiedschrijving, zoals wij die gekend hebben van het echtpaar Jan en Annie Romein-Verschoor dat in de jaren dertig en veertig de historisch-materialistische methode op de Nederlandse geschiedenis losliet.

Geschiedenis met een Doel. Marxistische historici gaan er over het algemeen van uit dat de sociaal-economische verhoudingen de geschiedenis bepalen en dat arbeid het fundamentele gegeven is in iedere maatschappelijk orde. De spanning tussen de arbeiders, de productiekrachten en de eigendomsverhoudingen (die in de westerse wereld doorgaans kapitalistisch waren) bepaalt zodoende de loop van de geschiedenis, die uiteindelijk hoort uit te monden in het socialistische paradijs op aarde.

Er is genoeg kritiek op deze zienswijze te leveren. De speculatieve gedachte dat geschiedenis de universele geschiedenis van de klassenstrijd is en meer niet, bevat een hoog deterministische gehalte en laat geen ruimte voor andere levensbeschouwingen of nationalistische tendensen. Geschiedenis is niet rechtlijnig. Wij kunnen uit het verleden de toekomst niet voorspellen.

Toch heeft het marxisme een enorme invloed op de geschiedschrijving gehad. Zonder dat ze deze theorie aanvaardden, heeft het wel de ogen geopend van historici die doorgaans alleen de verrichtingen en het denken van een kleine elite van bestuurders en politici bestudeerden. Brede maatschappelijke krachten en sociaal-economische verhoudingen werden veelal buiten beschouwing gelaten, terwijl die toch van niet te onderschatten belang zijn geweest.

Bevlogen
In ”Een eeuw van Uitersten” werkt Hobsbawm in mooie en toegankelijke stijl de geschiedenis van 1914 tot 1991 uit. Hij verdeelt deze periode in drie delen. De triptiek begint met het tijdperk van rampspoed (1914-1945), waarin hij het uitbreken van de Eerste Wereld tot en met de nederlaag van Hitler beschrijft. De tweede periode typeert hij als een gouden tijdperk (1945-1973), waarin de opmerkelijke en onverwachte economische groei en sociale transformatie op gang kwamen. Volgens Hobsbawm werd 80 procent van de wereldbevolking in 1950 eindelijk verlost uit de Middeleeuwen.

Deze periode vormde echter de opmaat tot de jaren van de „aardverschuiving” (1973-1991), die gekenmerkt werden door de uitwassen van de explosieve groei van de voorgaande periode en het failliet van Oost-Europa. Corruptie en desintegratie, verlies van tradities en instabiliteit: Hobsbawms geschiedenis van onze eeuw is uiteindelijk het verhaal van het verval van een beschaving.

Hier wordt duidelijk dat Hobsbawm meer is dan een marxistische historicus, hij is ook een bevlogen persoon. Zijn eigen leven valt grotendeels samen met de periode waar zijn boek ”Een eeuw van Uitersten” over gaat en dat is te merken. Zijn geboortejaar is 1917, het jaar van de Russische revolutie. Die revolutie heeft volgens Hobsbawm de rest van zijn eigen leven en dat van Europa bepaald.

Zijn eigen leven was gewijd aan die ene zaak, het communisme, zoals hij onlangs nog in een radio-interview vertelde. Het communisme is ook de rode draad in zijn beschrijving van de geschiedenis van deze eeuw. Niet voor niets houdt zijn boek op op het moment dat het Sovjetrijk en daarmee de politieke, sociale ideeën en instituties waaraan Hobsbawm zich zijn leven lang verplicht heeft, ineenstortte.

Bravoure
Zijn trilogie over de negentiende eeuw is professioneler. Hobsbawm laat zich in zijn beschrijving van de twintigste eeuw meeslepen door zijn persoonlijk zicht op de gebeurtenissen en zijn preoccupatie met de radicale, socialistische en communistische bewegingen.

Had hij in zijn werk over de negentiende eeuw nog oog en hart voor de onderdrukking van de arbeiders, de weduwen en wezen, in ”Een eeuw van Uitersten” gaat hij voorbij aan de onderdrukking van volken en staten die niet in zijn marxistische systeem van kapitalisme versus communisme passen. De stichting van de staat Israël noemt hij een staaltje van Arabier-vijandigheid en de ultraorthodoxe joden een noodlot voor het Midden-Oosten.

Ook gaat hij volledig voorbij aan de gewelddadige onderdrukking van de Oost-Europese volken en de verantwoordelijkheid van Stalin voor de Koude Oorlog en de partijpolitieke 'zuiveringen'. De periode 1950-1973, die hij als een gouden tijdperk definieert, was dat duidelijk niet voor mensen in bijvoorbeeld Hongarije of Praag. Verder noemt hij Chroesjtsjov een „vredelievend” mens, Fidel Castro „krachtig en charismatisch” en Ho Chi Minh „nobel.”

Het kan niet ontkend worden dat Hobsbawm, hoewel zijn opvattingen over het communisme behoorlijk anachronistisch zijn, bravoure bezit en durft te provoceren. Net zo min kan men voorbijgaan aan zijn antipathie ten aanzien van het jodendom en andere religieuze vormen.

Somber
Hobsbawms boek is niet alleen een apologie voor links. Hij verdient een punt, wanneer hij in sombere, apocalyptische tonen de crises van de jaren tachtig en negentig schetst, waartoe de massieve technologische, sociale en culturele veranderingen hebben geleid. Sociaal zwakkeren in de samenleving, de landen van de zogenaamde derde wereld en het milieu worden, zoals Hobsbawm terecht stelt, nog steeds uitgebuit. Egoïstisch consumentisme en privatisering van het leven beheersen de beschaafde wereld.

In de stijl van de profeet Jeremia spreekt hij zijn oordeel over het decadente, kapitalistische Westen uit. Maar de oplossingen van Hobsbawm en andere linkse intellectuelen wijzen niet in de goede richting. Zij hebben hun tijd gehad. Toch mag het failliet van de linkse visies op een seculier Utopia niet afleiden van hun oprechte kritiek. Zoals Hobsbawm impliciet stelt, kan de „wereldwijde wanorde van onduidelijke aard” niet zonder een mechanisme om die situatie te beheersen of zonder een programma dat de belangen van de mensheid behartigt.

Veelzeggend is in dit opzicht het succes van de Britse sociaal-democratische premier Tony Blair, die zijn ideeën over rechtvaardigheid in de samenleving niet fundeert op traditioneel linkse concepten over staatsinrichting, maar put uit een christelijke levensovertuiging.