Boekrecensie

Titel: Wetenschap en wereldbeeld in de Gouden Eeuw. Deel 17 van de Zeven Provinciën Reeks
Auteur: Eric Jorink

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1999
ISBN 90 6550 166 5
Pagina's: 119
Prijs: ƒ 25 per deel

Recensie door W. L. van der Staaij - 3 november 1999

Wereldbeeld

De Nederlandse samenleving vervreemdt zich van haar joods-christelijke wortels. Opmerkelijk genoeg rust er geen taboe op het thema religie. Deel 17 van De Zeven Provinciën Reeks, met als thema ”Wetenschap en wereldbeeld in de Gouden Eeuw”, is daar een duidelijk voorbeeld van.

Dit deeltje beschrijft de context waarin de beoefening van de wetenschap zich in de zeventiende eeuw afspeelde. Deze periode is de eeuw van Rembrandt en Vermeer, maar ook die van Stevin, Huygens, Swammerdam en Van Leeuwenhoek. Allen geven op hun terrein een belangrijke impuls aan vernieuwingen en ontdekkingen. In methodologisch opzicht verandert er veel: sociale verhoudingen krijgen aandacht en de rol van de retoriek neemt in betekenis toe.

De wetenschapper bestudeert ijverig de bouw van het heelal, alsmede de anatomie van insecten. Velen geloven in God als Schepper en Onderhouder van het leven. Een groeiend aantal hecht echter veel waarde aan de astrologie, onderzoekt wonderbaarlijke natuurverschijnselen, gaan op ontdekkingsreizen of zijn betrokken bij rariteitenkabinetten. Discussies over het bestaan van eekhoorns zijn de zeventiende-eeuwse wetenschapper ook niet vreemd.

De natuurwetenschapper verandert in één eeuw van een boekengeleerde (1600) tot een man van de praktijk (1700): het zelfstandig waarnemen en experimenteren wint aan populariteit.

Het cartesianisme krijgt ook meer invloed. Christiaan Huygens bijvoorbeeld is aanvankelijk betoverd door het cartesiaanse wereldbeeld. „Het leek me het beste ter wereld. Ik dacht dat ik als ik ergens een moeilijkheid vond, dat het dan aan mijn onvermogen lag om zijn gedachten te begrijpen. Later heb ik steeds meer dingen gevonden die bewijsbaar fout of onwaarschijnlijk zijn, zodat ik van mijn voorliefde helemaal ben teruggekomen”, schrijft Huygens.

Hij verandert dan wel van mening, over het geheel genomen krijgt de natuurwetenschap als gevolg van het cartesianisme een eigen methode, los van de theologie. Aan de andere kant zijn er wetenschappers die het newtonianisme aanhangen. In zekere zin is er dan ook sprake van een autoriteitscrisis. Plancius, Stevin, Descartes, Huygens en Spinoza: de Nederlandse wetenschappelijke wereld is meer dan ooit het toonbeeld van pluriformiteit.