Boekrecensie

Titel: Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman
Auteur: Jaap Goedegebuure

Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam, 1999
ISBN 90 295 2159 7
Pagina's: 434
Prijs: ƒ 69,90;

Recensie door dr. J. de Gier - 27 oktober 1999

Jaap Goedegebuure maakt in biografie van Marsman dankbaar gebruik van papieren dubbelgangers

„Ik ben bang voor den dood en bemin niet het leven”

Wat zijn de laatste versregels van Marsman? Waarschijnlijk deze: „Hooger kunnen de golven/ van de wanhoop niet gaan,/ denkt het hart; ik ben/ aan het einde, door het donker bedolven.” Hij krabbelde ze op 20 mei 1940 achter op een brief en ze staan afgedrukt aan het eind van de zojuist verschenen Marsman-biografie van Jaap Goedegebuure: ”Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman”. Precies een maand later, 20 juni 1940, sloten echte golven zich boven hem, toen het schip de ”Berenice” waarmee hij overstak naar Engeland, zonk in Het Kanaal.

Hendrik Marsman –roepnaam Hennie– werd op 30 september 1899 in Zeist geboren. Precies honderd jaar geleden dus en daarom staat dit najaar in het teken van deze dichter die met zijn verzen vele poëzieliefhebbers heeft bereikt. En nog steeds bereikt, blijkens de verkoop van zijn verzamelde gedichten.

Of er een hausse aan Marsman-pubicaties zal komen, weet ik niet. Wel is er tot en met 26 november een tentoonstelling aan hem gewijd in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. En behalve de biografie van Goedegebuure (in de reeks ”Open Domein” van De Arbeiderspers) verscheen dezer dagen ook de briefwisseling van A. Roland Holst en H. Marsman ”Tussen twee generaties”, verzorgd door H. T. M. van Vliet.

Papieren dubbelgangers
Het literaire werk van een auteur staat nooit los van diens leven. Marsman was zich dat terdege bewust. Van hem is de beroemde uitspraak: „Graan des levens wordt omgestookt tot jenever der poëzie.” Hij bedoelde hiermee beslist niet dat de biografie van een dichter is af te lezen uit zijn gedichten: er vindt altijd, op basis van creativiteit, een transformatie plaats.

Deze visie van Marsman is voor Goedegebuure, die in 1981 op de dichter promoveerde, een belangrijk uitgangspunt voor zijn biografie: het werk van de dichter is de „neerslag” van zijn bestaan, maar „niet de spiegel.” In het literaire werk komen we allerlei „papieren dubbelgangers” tegen. Goedegebuure maakt dan ook dankbaar gebruik van prozawerken zoals ”De dood van Angèle Degroux” en sterk autobiografische stukken als ”Drijfzand” en ”Zelfportret van J. F.”.

Het is duidelijk dat hier een gevaar op de loer ligt. Fictie als bron voor een levensbeschrijving is riskant. Het viel mij op dat de biograaf zich wel erg sterk baseert op ”Zelfportret van J. F.”, een titel die als het ware uitnodigt om er een zelfportret van Marsman in te zoeken. (J. F. staat voor Jacques Fontein, een dubbelganger). Misschien leunt hij er wel te sterk op, bijvoorbeeld voor de verklaring van de familierelaties –vader en moeder– en de duiding van diverse liefdesrelaties. Overigens is Goedegebuure zich dat gevaar bewust, blijkens formuleringen zoals „het gefictioneerde karakter van de autobiografie”, „verdichting” en „speculaties.” Maar niettemin, speculaties kunnen toch een eigen leven gaan leiden.

Vitaliteit
Marsman heeft zelf zijn poëzie in drie perioden ingedeeld: 1919-1926, 1929-1933 en 1936-1937. De 'gaten' ertussen duiden op niet-creatieve jaren. Zo stelde hij zijn ”Verzamelde gedichten” samen. Na zijn dood werd ”Tempel en kruis” uit 1940 daar nog aan toegevoegd. Deze driedeling ligt in zekere zin ook ten grondslag aan de titel die Goedegebuure aan de biografie gaf: in de eerste periode acht hij in de verzen de ”zee” dominant, in de tweede de ”bergen” en in de derde de ”rivier”, steeds met een symbolische waarde.

Zo'n periodisering moet altijd met een zekere soepelheid gehanteerd worden. Literatuurbeschouwers hebben de eerste en de tweede periode nogal eens te veel als tegenstelling gezien, terwijl ze veeleer een twee-eenheid vormen, waarin vitalisme (levensdrift) en mortalisme (doodsdreiging) elkaars keerzijden zijn. Het geeft aan Marsmans verzen een enorme intensiteit. En dan is er ook nog de problematische houding tegenover de vrouw, die –naar de onderscheiding van Goedegebuure– beurtelings optreedt als moeder, minnares en amazone. Enerzijds treffen we verzen aan als ”Vlam”:

Schuimende morgen
en mijn vuren lach
drinkt uit ontzaggelijke schalen
van lucht en aarde
den opalen dag

Het wordt door Goedegebuure getypeerd als een „klaroenstoot van... levenskracht.” Verzen als deze maakten hem in één klap tot een dichter van naam, een modernistisch dichter ook, dat wil zeggen modern van vormgeving. Vitaliteit, fel en intens leven stralen ze uit. Zo ook de beroemde beginregels van ”Paradise regained”:

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

Doodsangst
Bezat de dichter die vitaliteit of was het een wensdroom? Eerder het laatste, zoals af te leiden valt uit het feit dat de vitaliteit de tegenhanger is van de doodsangst. Misschien schreef Marsman wel de indrukwekkendste doodsgedichten in onze literatuur. Ik citeer de eerste strofe van ”De overtocht”:

De eenzame zwarte boot
vaart in het holst van den nacht
door een duisternis, woest en groot,
den dood, den dood tegemoet

Men heeft uit een gedicht als dit wel afgeleid dat Marsman een voorgevoel had van zijn dood in de golven. Dat lijkt mij, en ik val hier Goedegebuure bij, aanvechtbaar: de zee en de golven, nog verhevigd door de opgeslotenheid in het ruim van een schip, zijn in de eerste plaats beelden voor de dreiging van de dood. In hetzelfde gedicht schrijft de dichter: „de uiterste nederlaag/ lijdt het hart in den strijd van den dood.”

Typerend is ook het kwatrijn ”Zonder weerklank”: het ”bezield verband” dat de dichter zocht, heeft hij niet gevonden.

Volk, ik ga zinken als mijn lied niet klinkt;
ik moet verdrogen als gij mij niet drinkt;
verzwel mij, smeek ik – maar zij drinken niet;
wees mijn klankbodem, maar zij klinken niet.

Geen weerklank, geen klankbodem. Levenswanhoop. Veelzeggende regels zijn de volgende uit ”Ontmoeting in het donker”, waarin de ”ik” de engel des doods ontmoet:

zo is het altoos geweest,
ik ben bang voor den dood en bemin niet het leven.

Middellandse Zee
De derde periode zouden we kunnen typeren als: van noord naar zuid. In de zuidelijke landschappen van Spanje en Frankrijk, de landen rond de Middellandse Zee, hervindt de dichter zichzelf. In den vreemde denkt hij terug aan Holland, zoals in zijn beroemde gedicht ”Herinnering aan Holland”:

Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hoge pluimen
aan den einder staan;

Het zuidelijk landschap en klimaat stralen licht, zachtheid en rust uit. Vanuit een humanistische visie leert hij de dood aanvaarden. In ”Kerkhof te Carmona” lezen we: „De doden liggen hier goed.” En iets verderop staan de regels:

er heerst stilte en heldere rust,
geen treurwilg, geen droefenis;

Onvoltooid testament
Dan volgt nog zijn dichterlijk testament: ”Tempel en kruis”, een fictionele terugblik op zijn dichterlijke ontwikkeling zoals hiervoor beschreven. Hij schreef het toen de 'vloed' van het fascisme, waarvan hij ondubbelzinnig afstand nam, Europa dreigde te overspoelen. Het slotgedicht van deze bundel draagt als titel ”De zee” –de Middellandse Zee, waar volgens de dichter de oorsprong van de Europese cultuur ligt– en begint met deze regels:

Wie schrijft, schrijv' in den geest van deze zee
of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif
dat stand houdt als de vloed ons overvalt
en de cultuur gelijk Atlantis zinkt;

Het is een dichtersprogram, maar niet uitgekristalliseerd, blijkens de slotregels:

Zolang de europese wereld leeft
en, bloedend, droomt den roekelozen droom
waarin het kruishout als een wijnstok rankt,
ruist hier de bron, zweeft boven déze zee
het lichten van den creatieven geest.”

Wat hij met deze zee bedoelt, begrijpen we wel. Dat geldt ook voor de belangrijke plaats die hij de creativiteit toekent: door de creativiteit zal in zijn visie –waarin de invloed van Nietzsche nadrukkelijk doorklinkt– voor de ondergaande Europese cultuur weer een nieuwe in de plaats komen, de zogenaamde cyclusgedachte. Maar hoe moeten we de synthese zien tussen ”kruishout” (het christendom) en ”wijnstok” (verwijzend naar de god Dionysos, god van de wijn en symbool voor de klassieke cultuur)?

Levensbeschouwing
Als Marsmans verzen inderdaad de neerslag zijn van zijn leven, dan kan het niet anders of zijn levensbeschouwing vertoont een bepaalde ontwikkeling.

Hij groeide op in een protestants middenstandsgezin. Zijn beide ouders waren hervormd. Zijn moeder sympathiseerde sterk met de hernhutters, de Zeister Broedergemeente. En daar ging de jonge Marsman dan ook naar school. Goedegebuure constateert reeds bij de jonge Marsman een gebrek aan een vaste identiteit. Zoeken naar een houvast brengt hem in de middenperiode van zijn schrijverschap in rooms-katholiek vaarwater (en zelfs tijdelijk onder bekoring van een figuur als Mussolini). Maar dat gaat hij zien als een grote vergissing: christen zijn betekent immers buigen voor Iemand anders, je leven verliezen om het te behouden (Lukas 17:33), het opgeven van je eigen autonomie.

In ”Tempel en kruis” overheerst de wroeging dat hij het zover heeft laten komen. Een ingrijpende verschuiving tekent zich af. Sprak hij in ”Regen” –door hem gesitueerd in de tweede periode– nog het besef uit van een hiernamaals waarin „de eeuwige vierschaar ons wacht”, nu rekent hij in uiterst felle woorden met het christendom af. Berouw noemt hij een „adderbeet” en het kruis een „donker verraad.” En zo komt hij tot een 'geloofsbelijdenis' die haaks staat op die van het christendom, een vertolking van „antiek-heidense levensbeschouwing”, waarin geen plaats is voor een hiernamaals, laatste oordeel en erfzonde:

Geen dragender,
doodlijker wonde
dan het knagend en
slepend besef
van een schuld,
een erflijke zonde,
bedreven voordat
wij bestonden

Juist daarom is het zo onbevredigend dat hij in de slotregels van deze laatste bundel toch weer bij het ”kruis” terechtkomt en dit wil verenigen met de heidense ”wijnstok”. Marsman kan bij ”kruis” moeilijk doelen op de diepe kern van het christendom, de ergernis van het kruis. Het zal hem wel gaan om christelijke waarden zoals eerlijkheid, trouw en naastenliefde, die hij ook in het humanisme aantreft.

Leven en biografie
Goedegebuure beschrijft in elf hoofdstukken het leven van Marsman, nauw verbonden met diens kunstenaarschap.

Zo maken we kennis met Marsmans jeugd, de lagereschooltijd, de jaren in het voortgezet onderwijs, zijn studie rechten, de advocatuur die hem weinig plezier bezorgde, zijn huwelijk met Rien Barendrecht, zijn vriendenkring (met name rond tijdschriften zoals De vrije bladen en Forum: Binnendijk, Du Perron, Slauerhoff), zijn diverse verblijven in het buitenland en ten slotte zijn dood in de golven, toen op weg van Bordeaux naar Engeland de ”Berenice” zonk. Waarschijnlijk door een explosie midscheeps, en niet door een Duitse torpedo, zoals lang werd gedacht. Ook zijn plaats in de poëzie van het interbellum: een gematigd modernist, een middenfiguur staande tussen moderniteit en traditie, die in de vermaarde controverse ”vorm of vent” waaruit het tijdschrift Forum ontstond, koos voor vorm én persoonlijkheid.

De biografie leest bijzonder prettig. In tegenstelling tot zo veel andere biografen heeft de auteur een overvloed aan details vermeden, waardoor de omvang binnen de perken bleef. Dat is een compliment waard. Dit moest wel ten koste gaan van een uitvoerige situering in de eigentijdse politieke, maatschappelijke en culturele context (die Goedegebuure overigens heel goed kent). Dat had hij al gedaan in zijn proefschrift uit 1981: ”Op zoek naar een bezield verband”, waarvan de ondertitel luidt: ”De literaire en maatschappelijke opvattingen van H. Marsman in de context van zijn tijd”. Goedegebuure heeft, blijkens de ondertitel van zijn biografie, nu het accent willen leggen op het leven van H. Marsman. Elk hoofdstuk heeft een kenmerkend Marsman-citaat als opschrift, maar helaas ontbreken jaartallen. Registers op werken van Marsman en op personen maken het boek toch handig in het gebruik.

”Zee, berg, rivier” is royaal uitgegeven, fraai gebonden en verlucht met een aantal illustraties (waaronder een foto van de ”Berenice” uit het archief van Nedlloyd).