Boekrecensie

Titel: Nederlandse literatuur in een notendop
Auteur: Annette Portegies en Ron Rijghard

Uitgeverij: Prometheus
Amsterdam, 1999
ISBN 90 5333 744 x
Pagina's: 132 ; ƒ 16,90

Recensie door Henriëtte van de Wetering - 29 september 1999

Literatuur in
een notendop

Als men niet meer weet wie Eline Vere is en daarom een Fiat misloopt in een televisiequiz, wordt het tijd voor een toegankelijk naslagwerkje over onze literatuur. Dat (onder andere) is ongeveer de redenering die Annette Portegies en Ron Rijghard volgden om de uitgave van ”Literatuur in een notendop” te verantwoorden.

Het moment is niet toevallig gekozen. In de eerste plaats verwachten de auteurs een toename van literair analfabetisme door de invoering van de Tweede Fase in het middelbaar onderwijs. Bovendien zorgt het naderende einde van een millennium voor achteromkijkbewegingen van allerlei aard, en dus ook voor overzichtsuitgaven binnen de literatuur.

In een vlotte, soms wat op effect bedachte stijl vertellen de schrijvers „wat iedereen van de Nederlandse en Vlaamse letteren moet weten”, zoals de enigszins pretentieuze ondertitel van het boekje luidt. Het is niet eenvoudig om alles wat gepubliceerd is tussen de eerste regel Oudnederlands ”hebban olla vogala nestas hagunnan” en het laatste boekenweekgeschenk van deze eeuw samen te vatten in een dikke honderd bladzijden. De keuze wordt vooral bepaald door wat beroemd en dus belangrijk is gebleken. Diverse bekende citaten sieren hierbij de geschiedschrijving op.

Een sterk punt van dit boek vind ik de logische manier waarop de stromingen op elkaar aansluiten. Met name de overgangen tussen de verschillende hoofdstukken zijn goed gevonden. Bilderdijk bijvoorbeeld vormt de afsluiting van de achttiende eeuw in een beschrijving van de strijd tussen patriotten en prinsgezinden. En het hoofdstuk over de negentiende eeuw opent met dezelfde Bilderdijk als romanticus bij uitstek. De keuze om de literatuurgeschiedenis in stromingen te beschrijven zorgt er wel voor dat de Renaissance niet strikt chronologisch besproken wordt en iemand als Vestdijk op meer plekken is beschreven.

Welke doelgroep Portegies en Rijghard tijdens het schrijven voor ogen stond is niet altijd even duidelijk. Aan de ene kant schromen ze niet begrippen als ”Moderne Devotie” (blz. 29), ”metrische versvormen” (blz. 30), ”boertig” (blz. 45) en ”pop art” (blz. 89) zonder uitleg te hanteren. Anderzijds vertalen ze het middeleeuwse „Wale gedane, valses ane” wel heel laagdrempelig met: „Even serieus, schoonheid!” (blz. 13)

Aloude waarheden worden met de nodige scepsis gepresenteerd. Dat geldt voor de volkse afkeer van geleerdheid van Bredero en voor de populariteit van Valerius' ”Nederlantsche Gedenck-clanck”. Die sceptische toon klinkt helaas nogal naar als de auteurs die gebruiken om christelijke zaken te beschrijven. Hadewijchs mystieke zoeken naar God wordt omschreven als „heel hard bidden” (blz. 13); bij Van Ruusbroecs ontmoeting met God weten Portegies en Rijghard niet hoe lang „hun rendez-vous” duurde (blz. 17), en verder wordt de vrouwonvriendelijkheid van Van Boendale „vanzelfsprekend” bijbels onderbouwd (blz. 23).

Ook in het laatste hoofdstuk komen dergelijke uitschieters voor. Wanneer ”Ik, Jan Cremer” volstaat met „wat toen nog schuttingtaal heette” (109), geven de schrijvers met die formulering aan dat dat in onze onbekrompen tijd blijkbaar geen schuttingtaal meer is. Van zowel Wolkers als Reve worden ergerlijke citaten vermeld, die blijk moeten geven van hun respectievelijke godsbeeld. Daarbij lijken de auteurs zich erover te verbazen dat Reve zélfs (accent HvdW) in tijden van een blijvend lezerspubliek verzekerd was (blz. 110).

Achterin het boek is een register van auteurs en anonieme werken opgenomen en ook een verwijzing naar uitgebreidere naslagwerken en handboeken. Wellicht kan de lezer die geen behoefte heeft aan zo'n gekleurde literatuurgeschiedenis beter daar rechtstreeks zijn licht opsteken...