Boekrecensie

Titel: Dankzij de joden. Hoe een nomadenvolk ons denken en doen veranderde
Auteur: Thomas Cahill

Uitgeverij: Balans
Amsterdam, 1999
ISBN 90 5018 408 1
Pagina's: 280
Prijs: ƒ 37,50

Recensie door dr. O. W. Dubois - 22 september 1999

Boeken Cahill zijn geen aanwinst voor geschiedschrijving

Beschaving dankzij Joden en Ieren

Elk volk heeft zijn eigen plaats in de geschiedenis der mensheid. Twee bijzondere volkeren zijn het Joodse en het Ierse. Over elk van beide schreef Thomas Cahill een boek. Gezien hun opzet behandelen we beide werken tezamen. ”Dankzij de joden” en ”Dankzij de Ieren” kunnen helaas geen aanwinst voor de geschiedschrijving worden genoemd.

Het unieke van het Joodse denken wordt duidelijk wanneer we dat plaatsen tegen de achtergrond van de Israël omringende culturen en hun visie op de geschiedenis. In de ogen van bijvoorbeeld de Soemeriërs, waartoe de auteur zich in zijn nogal uitvoerige inleiding beperkt, was deze niets anders dan een eindeloze herhaling van gebeurtenissen.

De Joden verwierpen deze geschiedopvatting. Voor hen was de geschiedenis een zinvol proces met mogelijkheden van groei en vernieuwing. Deze omslag van het cyclische naar het lineaire denken, dat in onze westerse wereld toonaangevend is geworden, is bijna het enige echt nieuwe idee uit de gehele wereldgeschiedenis. Pas toen ontstond er ruimte voor de waarde van het individu, een van de meest fundamentele overtuigingen van onze christelijk-westerse cultuur.

Wandelen met God
Abraham was de eerste die brak met de traditie en het aandurfde de stem te volgen die hem naar een onbekend land riep. Hij vertrouwde op God en gaf zich over aan Hem. Jakob, Mozes en David volgen hem hierin na. Bij al deze mensen zien we vriendschap met God van aangezicht tot aangezicht. Als Henoch wandelden zij met God. Deze persoonlijke relatie vormt het unieke van het Joodse geloof. Uniek is natuurlijk ook de relatie van God met Zijn volk als geheel, dat Hij door de woestijn en de Schelfzee naar het beloofde land leidde. Deze tocht door de wildernis maakt in de Bijbel geleidelijk aan plaats voor de tocht door het binnenste, het onderzoek van het eigen hart.

De tijd als een zinvol gebeuren, de persoonlijke relatie van God met de patriarchen en de profeten van Zijn volk –dat in een lang proces tot besef van zijn bijzondere identiteit komt– en de aandacht voor de armen en nederigen zijn, zo vat de auteur samen, de unieke thema's van de Schrift.

Aan de orde komen ook de Tien Geboden. De betekenis hiervan kan niet worden overschat. Voor de schrijver geven ze de zedenwet van het menselijke hart in woorden weer. Hieraan valt niets toe te voegen, ook niet voor de ongelovige.

In een boek over de Bijbel zal de vraag naar de historiciteit van de gebeurtenissen zelden ontbreken. Heeft God nu werkelijk gesproken tot Abraham en Mozes en hebben deze echt bestaan? De vraag is van wezenlijk belang. Als deze en andere aartsvaders niet hebben bestaan en God nooit tot hen heeft gesproken, dan verliezen de bijbelverhalen hun betekenis, zo constateert de auteur terecht.

Smeuïg
Het antwoord van Cahill, die zegt zelf de Bijbel te lezen als uiting van persoonlijk geloof in een totaal onbegrijpelijke God, is dat iedere bijbellezer voor zichzelf moet beslissen of de stem die tegen Abraham en Mozes heeft gesproken, óók tegen hem spreekt. Het gaat er niet om dat God bestaat, maar dat we Hem geloven, aldus Cahill, die zijn boek enigszins onverwachts eindigt met een ernstige waarschuwing voor de dag des oordeels, waarop onze rijkdom, zekerheden en geloofsbolwerken zullen vergaan.

Dit boek is niet oninteressant en misschien wordt deze of gene geseculariseerde lezer overtuigd van de bijbelse grondslagen van onze cultuur. Voor de gelovige biedt het echter weinig nieuws, terwijl de orthodoxe lezer bovendien de tamelijk moderne opvattingen van de auteur over het schriftgezag niet zal delen. Ten slotte kunnen er nogal wat bezwaren tegen de stijl van de schrijver worden aangebracht. Deze is al te vlot en smeuïg, terwijl het taalgebruik enkele keren ronduit grof is.

Het andere boek beschrijft de kerstenings- en beschavingsarbeid van de Ieren gedurende de vijfde tot de negende eeuw. Aan het begin van de vijfde eeuw werd het Romeinse Rijk onder de voet gelopen door barbaren en verdween de klassieke beschaving, die overigens steeds meer vermengd geraakt was met het christendom. De complexiteit van deze verloren gegane klassiek-christelijke beschaving, waaraan Cahill ongeveer eenderde van zijn boek wijdt, wordt weerspiegeld in de vierde-eeuwse dichter Ausonius en de kerkvader Augustinus.

Zendeling Patrick
In de eerste eeuwen van onze jaartelling was Ierland een heidens, ongeletterd en oorlogszuchtig land. Maar in de loop van de vijfde eeuw werd het langzaamaan een christelijk en meer beschaafd land. Dit was te danken aan de zendeling Patrick, die door zijn nauwe aansluiting bij de Ierse belevingswereld velen voor het christendom wist te winnen. Een van zijn grootste verdiensten was de afschaffing van de slavernij.

Andere grote figuren waren de zesde-eeuwse monniken Columba en Columbanus. Zij en hun volgelingen stichtten een groot net van kloosters in Ierland, Engeland en op het vasteland. Zo is bijvoorbeeld de zevende-eeuwse abdij Sankt Gallen gesticht door de gelijknamige volgeling van Columbanus. Andere abdijen, die later uitgroeiden tot steden (onder andere Auxerre, Würzburg en Salzburg) zijn eveneens door Ierse monniken gesticht. Deze kloosters waren centra van beschaving in een duistere wereld.

De Ierse monniken, die contact onderhielden met het vasteland, bewaarden en kopieerden manuscripten: „In een land waar men voorheen niet kon lezen en schrijven, en in een wereld waar de oude geletterde beschavingen snel wegzonken in de ene na de andere golf van barbaarsheid, glansde het blanke bijbelblad in elke kleine kapel van Ierland als een gelofte.”

Evenals het vorige boek eindigt ook dit werk met een waarschuwing. De wereld om ons heen geeft voornamelijk redenen tot wanhoop. Redding kan slechts komen van enkelingen.

Voor dit laatste boek kan ik meer waardering opbrengen dan voor het eerste. Het is interessant te lezen hoe beschaving en cultuur zich hebben verspreid en wat het aandeel van een bepaald volk hieraan is geweest. Maar hinderlijk blijft ook hier de vaak al te populaire en soms in smakeloosheid overgaande stijl.

Zweterig mannetje
Een voorbeeld: schrijvend over Augustinus, die zich achtereenvolgens in Plato en Paulus heeft verdiept en overeenkomst tussen hen heeft geconstateerd, stelt de auteur beide laatsten als volgt tegenover elkaar: „Natuurlijk berust dit op gewoon toeval: wat had een zweterig klein mannetje, rondbanjerend in het Mediterrane bekken, gemeen met de meest hoogstaande filosoof van allemaal?”

Wie zo schrijft, is uit op effectbejag en kan te weinig serieus worden genomen. Dat is jammer. Want de bedoelingen van de auteur zijn goed en evenmin ontbreekt het hem aan kennis. Helaas laat de uitwerking hiervan te veel te wensen over en kunnen deze beide boeken moeilijk een aanwinst voor de geschiedschrijving worden genoemd.