Boekrecensie

Titel: Waanzee
Auteur: Robert Haasnoot

Uitgeverij: De Geus
Breda, 1999
ISBN 90 5226 668 9
Pagina's: 185
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door ds. M. van Duijn - 15 september 1999

Roman over best bewaarde geheim van Katwijk

Waanzin op zee

”Waanzee” heet het boek dat Robert Haasnoot schreef over het best bewaarde geheim van Katwijk: de geschiedenis van de Gekkenlogger. De auteur gaat als het ware zelf aan boord, hij zet zichzelf voor de spiegel: hoe zou ik gedacht en gehandeld hebben, toen en daar op dat 6,5 bij 25 meter grote schip? Hij schreef een intrigerend boek, dat nogal wat deining veroorzaakte binnen en buiten het vissersdorp.

In zijn goed geschreven roman weet Robert Haasnoot je als lezer mee te voeren op de golven van emotie, zekerheid en wanhoop die de flegmatieke figuur van Arend Falkenier veroorzaakte op de Gekkenlogger, de KW 171. Toegegeven, soms duizelt het je vanwege de mengeling van feit en fictie die de schrijver aanbrengt, maar juist dat geeft de auteur de gelegenheid te doen wat hij wil: binnendringen in de verwarring van gedachten, aanvoelen hoe mensen in de buurt van een psychotische charismaticus gepaaid worden en aantonen hoe een grondzee van overtuigingskracht mensen meevoert.

Op een dinsdagmiddag in augustus 1915 vertrekt de Noordster uit de haven van IJmuiden voor zijn tweede reis van dat jaar. De bemanning zeilt af naar de visgronden, op hoop van zegen. Zij hebben Cor Falkeniers zoon aan boord, Arend. Arend, die te midden van het vrome volk in korte tijd een bevestigde plaats heeft weten te krijgen. Krachtdadig stilgezet in de branding van het leven, toen hij op zijn 21e in de schuld kwam en het rechtvaardig oordeel hem lam sloeg. Zijn indrukwekkende gestalte is daarna snel gerezen in de godvruchtige kring. Woorden, beelden, kostelijke zielservaringen stuwden hem tot een bijzondere positie. Als een Jakobsteken verloor hij al z'n haar en droeg zijn kale schedel.

Visser van mensen
Op de zaterdagse oefening in de melksalon achter de Casa Cara, drie dagen voor de Grote Reis, tintelt het door Arend heen dat er grootse dingen gaan gebeuren. De voorgaande reis was reeds zegenrijk. Staande op de logger voelde hij zich visser van mensen en mocht hij het net van het woord uitwerpen over de bemanning van de KW 171. Het was hem wonderlijk te moede, alsof niet hij maar God Zelf door hem tot zijn maten sprak.

In de kring der oprechten wil hij ervan getuigen, maar een wacht voor zijn lippen houdt hem stil. Zwijgen moet hij. Nog is het niet de tijd. Het heilgeheim moet nog verborgen blijven. Als een teken ten goede heeft hij zegenwoorden van Klaas Bent, een van de uitverkorenen, ontvangen: „De Heere is met je, Arend.”

Zo gaan schip en bemanning buitengaats. Als de zee zijn de gedachten van Arend. Onstuimig, dan weer rustig, heftig bewogen, dan weer kalm, bruisend, dan weer gelaten. Soms sprekend op verhoogde toon over de nabijheid des Heeren, dan weer diep gezonken in de smart vanwege de afwezigheid van de Allerhoogste. Er woedt een strijd in het binnenste van deze mens: de kanonnen van het slagveld van West-Europa donderen na in het hart van Arend. Te midden van dat alles voelt hij zich een kleine Johannes, aan wie verborgenheden bekendgemaakt worden.

Einde van de wereld
Gedragen op het trage ritme van de zee vinden de woorden van Arend bij de bemanning een weg naar binnen. Gaandeweg komen ze meer en meer onder de invloed van zijn gedachten. Enkelen hebben hun bedenkingen maar houden wijselijk hun mond: wie zou zich verheffen tegen ”Gods oogappel”? Twijfelaars gaan overstag, aarzelenden –zoals schipper Kromhout– worden toegewijde discipelen en allengs neemt Arend de leiding van het schip over.

Bij vis alleen zal een mens niet leven en binnen korte tijd moet het halen en schieten wijken voor lofzangen en predikatiën. Arend doet voortaan de ”verplichting” en zodra een woord hem geopenbaard wordt, staan de anderen klaar met verlangende oren. Deze en gene weet ook te gewagen van ”werkingen des Geestes”.

Arend raakt ervan overtuigd dat het einde van de wereld reeds een feit is. Hij hoort ”de bazuin Gods”. Zeewijk is verwoest, de andere loggers zijn vergaan; zij zijn de enig overgeblevenen die naar Gods bestiering op weg mogen gaan naar het Nieuw Jeruzalem. Europa is ondergelopen en door het hart der woestijn is een weg naar de Stad met paarlen poorten. Maar het vrolijk opgaan naar deze eeuwige stad gaat gepaard met veel bestrijding. Duivels zijn er rond en in het schip. De logger is speelbal op de golven van de strijd tussen God en de Boze.

De angst slaat hen om het hart. Zelfs een tocht naar het tonnetje wordt voortaan gezamenlijk gemaakt. Iemand meent Petrus te zien. Beelden en voorstellingen duizelen door elkaar heen. Met bidden en smeken proberen ze dit helse geslacht van zich te weren. Gevist wordt er niet meer. Het zijn zware tijden.

Slachtoffer
Steeds nauwer sluit het net van de waanzin zich om de bemanning. Arend krijgt steeds goddelijker aspiraties; in hem is Christus aanwezig. Met tekenen en woorden presenteert hij zich als degene in wie zij moeten geloven en vertrouwen. Wie hem afwijst, wijst God af.

Willem Hoek is daarvan het eerste slachtoffer. Hij vindt het maar niks: de godsdienst is Arend naar het hoofd gestegen, is zijn nuchtere conclusie, die hij het liefst voor zich houdt. Totdat Arend zelf de confrontatie aangaat en het ongeloof van deze volgeling aan de kaak stelt. Daarmee is zijn vonnis getekend en de verrader, de dienaar van satan, wordt ontmaskerd. Arend geeft hem de opdracht zich te verhangen, als een tweede Judas.

Aangrijpend is de beschrijving van de angst van Willem in doodsnood. Hoe hij zijn vrienden tegen zich ziet; ze verafschuwen hem als de duivel zelf. Uiteindelijk is het: weg met hem. Onder het zingen van Psalm 68 vers 1 gaat hij overboord. En als hij zich in een laatste poging aan een touw vastklampt, snijdt Gerrit Boesaard eigenhandig zijn levensdraad af.

Als een heldendaad wordt hun moord getoonzet; zij zijn duivelverdelgers. Het was niet Willem die daar in de golven verdween, maar een willoos werktuig van de satan. Aan de einder verschijnt een schip. Het door Arend beloofde, dat hen zal brengen aan de eeuwige stranden, aan de oever van het rijk der heerlijkheid. De arke der verlossing. Maar de schipper van het andere Zeewijkse schip trekt zijn conclusie en zaait opnieuw twijfel in de harten van de bemanning: die vent is stapelgek!

Verlossing
Willem zal niet het laatste slachtoffer zijn. Na hem volgt Gerrit Boesaard; eerst de meest toegewijde, maar als hij op de vraag van Arend, „Geloof je nog in míj?”, ontkennend antwoordt, wordt hij op een afgrijselijke manier afgemaakt. En nog is de nacht van de KW 171 niet voorbij. In zijn steeds meer aanzwengelende waanzin wordt Arend nog driester. De bemanning moet zich helemaal overgeven aan de Almachtige. Het schip moet gezuiverd worden om het leger van de duivel op afstand te houden. Alles wat los- en vastzit, zeilen en al, het moet allemaal in zee. Zelfs de reling moet er, volgens Arends openbaringen, aan geloven. Een leerling die protesteert moet het met de dood bekopen. Driemaal een dode.

Langzamerhand sterft het geloof in de wonderlijke woorden van Arend bij de anderen. De zee wiegt de hulpeloze logger over diepe duisternis. Jeruzalem is ver weg. Een schip nadert, opnieuw. Een Noors vrachtschip, dat zich over de bemanning ontfermt. Niet naar Jeruzalem, maar naar Engeland is de tocht. De verlossing blijkt totaal anders. Arend en zijn discipelenkring worden in hechtenis genomen. Opgenomen in een inrichting en na een aantal maanden van rechtsvervolging ontslagen. Enige tijd later mogen ze weer terug naar het dorp, behalve Arend, wiens leven in een nabijgelegen plaats verder zal gaan.

Dominante vader
”Waanzee”. Een bijzonder boek, vanwege thema, plaats van handeling en de wijze van beschrijving. Katwijk, begin deze eeuw: dichtbij en toch zo ver weg, ver weg en toch zo herkenbaar, als het gezonde van eb en vloed door het springgetij wordt doorbroken en mensen in de bekoring geraken van mensenwoorden en -beelden. Een roman die je te pakken neemt en je ademloos pagina na pagina doet omslaan. Aangrijpend en scherp worden gedachten en gevoelens neergezet. Haasnoot plaatst je als het ware in de huid van de betrokkenen. Je voelt de desillusie van een Gerrit Boesaard, die in de afgrond van zijn eigen hart kijkt en beseft: dit was niet uit God.

Een boek waarin de vragen fascinerend op je af komen. Wat is dat geweest, dit toch wel heel goed bewaarde geheim van Katwijk? Mensen in de ban van een psychotisch gedesoriënteerd figuur? Godsdienstige angst die op deze manier losbreekt? Een hoofdfiguur die –tragisch– toch heel veel op zijn dominante vader lijkt? Uitglijder uit een kring waar de bevinding te menselijk was? De schrijver is op zijn best als hij in de gedachten van de gemeentesecretaris deze vragen vragen laat blijven en de lezer zelf laat doormijmeren.

”Waanzee” wordt helaas tot waanidee wanneer al te populair een aantal snelle conclusies worden getrokken en in de persoon van Arend de complete gereformeerde theologie in de vierschaar wordt gezet. Hier laat Haasnoot zich toch te veel door andere visionaire figuren à la Aleid Schilder in de luren leggen.

Sober
Toch blijft overeind de integriteit, die in deze roman doorklinkt. Geen ongezonde rancune die andere Nederlandse schrijvers nogal eens kenmerkt als ze hun jeugd van zich afschrijven – of eigenlijk liever niet, want ze zouden niets meer te schrijven hebben als ze hun gif niet kwijt konden. Haasnoot schrijft sober, ingetogen, en dat is veel waard. Eerlijk probeert hij om te gaan met het geloofsgoed zoals dat in bepaalde kringen werd ervaren. En ondanks een zekere afstand merk je verbinding. Nieuwsgierig kijk je –het boek uit– opnieuw naar de voorkant. ”Waanzee”... die man op de omslag. Wie is dat eigenlijk? Die daar kijkt richting de zee, en al die gebeurtenissen gadeslaat. Arend? Of de schrijver zelf, Robert Haasnoot?

”Waanzee”. Een boek dat open en eerlijk een ingrijpende gebeurtenis in het leven van een kleine gemeenschap beschrijft. Aan bepaalde zaken word je liever niet herinnerd. Toch is het goed, zo'n boek. Omdat het je bij het soms te hoogdravende van menselijke gedachten weer bepaalt bij de nuchtere woorden van een van de psalmen: „Heere, maak mij Uwe wegen, door Uw Woord en Geest bekend.”

Ds. M. van Duijn, hervormd predikant in De Bilt, groeide op in Katwijk