Boekrecensie

Titel: De opkomst van het christendom in Europa
Auteur: Peter Brown

Uitgeverij: Callenbach
Baarn, 1998
Pagina's: 318
ISBN 90 266 0890X
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door prof. dr. J. van Oort - 1 september 1999

Peter Brown, voor velen
een fenomeen

Peter Brown is voor velen een fenomeen. Of hij binnenkort op het patristische congres in Oxford zal zijn, is nog niet bekend. Maar als hij komt en spreekt, puilt de zaal uit. Brown, ”professor of history” aan de universiteit van Princeton, meldt altijd wat nieuws. Nu vertelt men trouwens in Oxford dat Brown hier niet eens graag komt. Hij studeerde er wel, maar kreeg in Oxford niet de benoeming die hem toekwam. Jaloerse collega's beslisten anders. Soms schittert Brown er slechts door opvallende afwezigheid.

Zijn faam dankt Brown allereerst aan zijn boek over Augustinus. Dat verscheen nog in zijn Oxfordse tijd, in 1967. Het is ongetwijfeld een meesterwerk, enkele keren herdrukt en in diverse talen vertaald, zelfs nog in 1992 in het Nederlands. Daarna schreef Brown reeksen artikelen en (vooral) boeken. Hij publiceerde niet alleen over de kerkvaders, maar ook over de klassieke Oudheid in het algemeen. Zijn boek ”Lichaam en maatschappij” (1988), dat gaat over de seksuele onthouding in het vroege christendom, kreeg veel aandacht. In Amerika veroorzaakte het een 'hype', die nu, tien jaar later, nog niet helemaal voorbij is. Soms krijgt men de indruk dat niet allereerst belangrijk is wat wordt gezegd, maar wie het zegt. Voor sommigen is Brown een soort goeroe.

”De opkomst van het christendom in Europa” is Browns laatstverschenen boek. Het behandelt de periode 200-1000. Het ”synthetisch essay” maakt deel uit van een serie die de geschiedenis van Europa dichterbij wil brengen. Andere medewerkers aan de serie zijn de befaamde Fransman Jacques Le Goff en de al even bekende Italiaan Umberto Eco.

Confrontatie
Browns beschrijving is in menig opzicht adembenemend. Zijn thema is de confrontatie van het christendom met de verschillende culturen en samenlevingen. Hoe was dat in Italië, in het land van de Franken, in Friesland, bij de Saksen, op IJsland? Browns blik gaat zelfs ver buiten Europa, naar Noord-Afrika, Egypte, Syrië en gebieden in Azië. Adembenemend is dan allereerst wat hij aan relevante feitenkennis naar voren brengt. En buitengewoon is het om te zien hoe telkens op eigen wijze de christelijke boodschap is gehoord.

Of vaak ook: niet gehoord? Het valt moeilijk daarover een oordeel uit te spreken. Dikwijls blijkt hoezeer in de begintijd –en zelfs nog eeuwen later– het zogenoemde christendom slechts een dun laagje vernis was. Brown weet dat met pakkende voorbeelden te illustreren. Voorbeelden uit de tijd van Caesarius van Arles, Gregorius de Grote, Karel de Grote, Thorgeir van IJsland. Van laatstgenoemde wordt verteld dat hij christen werd na eerst het heidense ritueel van het 'onder de mantel gaan' te hebben voltooid. Toen de geesten waren geraadpleegd, werd ieder zonder onderscheid gedoopt. En men werd christen onder voorwaarden: het recht op kinderdoding bleef bestaan, „net als het eten van paardenvlees”.

Zending
Hoewel Brown het niet thematiseert: de eertijdse kerstening van Europa toont veel parallellie met hedendaagse zending. De komst van het christendom ging vaak samen met politieke motieven, zucht naar macht en vooral: het brengen van een nieuwe beschaving. Dat dit laatste soms merkwaardig misliep, kan blijken uit het geval van een Beierse priester uit de tijd van Bonifatius. Zijn Latijn was nog niet zo best, want hij doopte ”In nomine Patria et Filia”. Dat kan zoiets betekenen als ”in naam van het vaderland en de dochter”. Bonifatius twijfelde er trouwens aan of een dergelijke doop geldig was, maar de paus wees hem scherp terecht. In Europa's geschiedenis heeft Rome's bisschop vaker beslissend gesproken…

Browns meesterwerk staat vol van dergelijke verhalen, opgedist vanuit de originele bronnen. Men moet er wel enige moeite voor doen ze te vinden. Vooral in de eerste hoofdstukken valt een lawine namen en feiten over de lezer heen. Maar wie volhoudt, krijgt zijn of haar moeite beloond.

Israël
Een boek als dit zet uiteraard aan het denken. Slechts twee zaken licht ik eruit. Een theocratisch ideaal heeft niet alleen opgang gemaakt in Nederland; de gedachte van een ”Neêrlands Israël” werd in andere landen al vroeg op eigen wijze ingevuld. Brown noemt Constantijns 'christelijke' Romeinse imperium en uiteraard Byzantium, maar daarnaast ook het Brittannië van Beda en het Francia van de Merovingers en Karolingers. Men beschouw- de zich als volk of natie uitverkoren en identificeerde zich met het 'oude volk van Israël'. Alleen al vanuit historisch oogpunt geeft dit stof tot bezinning.

Daarnaast –en wellicht nog klemmender– komt de vraag op: Is Europa ooit wel gekerstend? Echt doorleefd christendom is de eerste duizend jaar in Europa een zaak van weinigen geweest. Werd het trouwens de volgende duizend jaar beter? Als eertijds in Israël kan men veelal slechts spreken van een minderheid, een uitgelezen rest. De meerderheid was weliswaar niet langer openlijk heidens, maar ze bleef wel diep profaan.

Vertaling
Browns boek is redelijk goed vertaald. Maar zoals meestal bij vertalingen: er blijft een en ander te wensen over. Waarom bijvoorbeeld 'coaguleerde' (blz. 26), 'prosterneren' (blz. 64) of steeds maar weer onjuiste uitdrukkingen als 'monasticisme' voor monachisme en 'patristieke' voor patristische? De heiden Firmus (blz. 57) las ook niet tot hoofdstuk X van Augustinus' ”De civitate Dei”, maar tot boek X en dat scheelt nogal wat. Sommige fouten vindt men echter al in het origineel: manichese manuscripten zijn in het westen niet slechts in Egypte teruggevonden (blz. 49), maar ook in Algerije; Karel Martel versloeg het moslimleger bij Poitiers niet in 733 (blz. 227 en 305), maar een jaar eerder. Ook Brown vergist zich wel eens.