Boekrecensie |
Titel: Op de grens van twee culturen. Nederland en Duitsland in het fin de siècle Auteurs: Frits Boterman en Piet de Rooy Uitgeverij: Balans Amsterdam, 1999 ISBN 90 5018 4286 Pagina's: 190 Prijs: 35
|
Recensie door drs. B. A. Jansen-de Graaf - 18 augustus 1999
Ontrafeling moderniseringspatronen Nederland en Duitsland
Fin de siècle, niet slechts weemoedHet fin de siècle was meer dan alleen de Titanic. Recent historisch onderzoek heeft uitgewezen dat rondom de eeuwwende niet slechts weemoed, ondergangsstemming en decadentie overheersten. De 19e eeuw werd gekenmerkt door verandering, door industrialisering, urbanisering en democratisering; ontwikkelingen die vooral in de periode 1870 tot 1914 fundamentele problemen voor de Europese naties opleverden. De essaybundel Op de grens van twee culturen. Nederland en Duitsland in het fin de siècle toont dat er angst en onzekerheid was, zeker, maar ook vernieuwing en dynamiek. De Duitslandkenner Frits Boterman en hoogleraar Nederlandse geschiedenis Piet de Rooy willen de clichés die er over de periode rond 1900 bestaan, vermijden en doen in hun bundel essays een poging om het moderniseringspatroon in Nederland en Duitsland te ontrafelen en een evenwichtig beeld van de periode rond de eeuwwisseling te schetsen. Helaas trekken zij geen vergelijking tussen de beide landen, maar zetten de verschillende verschijnselen van modernisering eenvoudigweg naast elkaar: drie opstellen over Nederland en drie over Duitsland. De schrijvers rechtvaardigen deze opzet met de gedachte dat de fundamentele problemen die zich in vrijwel ieder Europees land rond de eeuwwisseling voordeden, zulke specifieke vormen aannamen dat ze niet simpel vergeleken kunnen worden. Men zou struikelen over de asymmetrie, ongelijktijdigheden, tempoverschillen en ambivalenties die de politieke, sociale, economische en culturele ontwikkeling van beide landen kenmerken. Er was bovendien geen sprake van een hechte Nederlands-Duitse relatie. De verwevenheid tussen Duitsland en Nederland nam op vrijwel alle gebieden toe, maar de afstandelijkheid tussen beide landen groeide ook. Vooral Nederland legde tegenover het grote buurland grote nadruk op de nationale eigenheid. Prof. Boterman wees er in zijn rede bij de aanvaarding van zijn leerstoel nieuwste Duitse geschiedenis in Groningen in 1998 al op dat de Nederlandse eigenheid sterk verbonden is met de nabijheid én de distantie ten opzichte van Duitsland. Hij vroeg zich zelfs af of Nederland Duitsland als antiland juist nodig had voor de vorming van de eigen identiteit.
Politiek De Rooy stelt dat de intellectuelen in Nederland in plaats van in cultuurpessimisme te vervallen, zich juist inzetten om via de politiek de kwaliteit van de samenleving te verhogen. Hij beschrijft in zijn andere twee essays vervolgens hoe er een proces van wederzijdse doordringing van staat en samenleving op gang kwam en hoe de functies van de staat zich uitbreidden. Daarmee maakte de elitaire, liberaal-burgerlijke politiek plaats voor de politieke emancipatie van arbeiders, protestanten, katholieken en, zo men wil, vrouwen. De Rooy put zich uit in organisatiegeschiedenissen en beschrijvingen van de wildgroei aan vakbewegingen, bonden en partijen die rond 1900 ontstonden. Blijkbaar nam de politiek in Nederland een veel belangrijkere plaats in dan in Duitsland en overwoekerde de hele samenleving. Engagement in verenigingen, vergaderingen en demonstraties scheen dé nationale therapie om aan de onzekerheid te ontsnappen en in een tijdperk van ontwrichting en modernisering nieuwe gebondenheid en geborgenheid te vinden.
Moderniteitscrisis De bevolking had nauwelijks vertrouwen in de politiek en in de prille staatkundige eenheid. Boterman argumenteert dat het in Duitsland ontbrak aan een drager voor het democratiseringsproces, zoals het liberalisme in Nederland, en dat de politiek daardoor eerder een verdelend dan een bindend mechanisme vormde. Verlossing van het individu kon daarom niet uit de politiek, maar moest uit de kunst of uit nieuwe, allesomvattende ideeënstelsels komen. Antimoderne, antiliberale en conservatief-elitaire figuren zoals Julius Langbehn, Paul de la Garde, Richard Wagner (en tot op zekere hoogte Friedrich Nietzsche) oefenden enorme invloed uit op de jeugd en legden zo de basis voor de antisemitische, Groot-Germaanse waandenkbeelden die Duitsland in de jaren dertig in hun greep zouden krijgen. Op de grens van twee culturen blijft enigszins op de grens van een verzameling losse artikelen en een samenhangende studie balanceren. Een betere verantwoording van en een duidelijkere inleiding op de essays alsmede een korte conclusie hadden het geheel wat leesbaarder gemaakt. Vooral bij de teksten van De Rooy blijft de strekking onduidelijk. Toch is het een mooie bundel die voor een deel de lacune in de geschiedschrijving opvult. Verschillende uiteenlopende aspecten, ambivalenties en dilemma's van het fin de siècle worden behandeld. Ook legt Boterman enkele lijnen bloot die van het fin de siècle naar het Derde Rijk leidden. En met een beetje zelfstandig denkwerk zijn de fundamentele verschillen in de Duitse en Nederlandse ontwikkelingen rond 1900 goed naast elkaar te leggen. Dat neemt niet weg dat een uitvoerige vergelijkende en contrastieve studie van politiek en cultuur in beide landen tijdens het keizerrijk en de Republiek van Weimar nog op zich laat wachten.
|