Boekrecensie

Titel: Hoe zal het met mij afloopen. Het studentendagboek 1833-1835 van Jan Bastiaan Molewater
Redactie: Henk Eijssens

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1999
ISBN 90-6550-164-9
Pagina's: 112
Prijs: ƒ 25,00

Recensie door G. G. A. Dorst-Koeman - 30 juni 1999

Dagboekschrijver draagt donkere bril

Student Jan Bastiaan

Jan Bastiaan is „waarlijk geen gewone jongen”, oordeelt pedagoog Petrus de Raadt. „In schranderheid en snelheid van bevatting, in juistheid van oordeel, in sterkte van geheugen overtreft hij viervijfde van mijn dertig kinderen en staat met de besten gelijk(…).” De studietijd van De Raadts leerling heeft een 19e-eeuws egodocument opgeleverd: het studentendagboek van Jan Bastiaan Molewater.

Jan Bastiaan Molewater werd geboren op 16 augustus 1813 te Rotterdam. Zijn ouders waren niet onbemiddeld en Jan Bastiaan kreeg een opleiding die bij hun maatschappelijke status paste. Op 13-jarige leeftijd vertrok hij naar een kostschool in Voorschoten. Daar werden zonen uit gegoede families onder andere op een voortgezette studie aan een hogeschool voorbereid.

Pedagoog De Raadts oordeel over zijn leerling was loffelijk, alleen vreesde hij dat gebrek aan zelfdiscipline een probleem zou kunnen vormen. Niettemin startte Jan Bastiaan in 1830 in Leiden als student in de rechten. Een jaar later koos hij een nieuwe studierichting: medicijnen. In de sleutelstad genoot hij volop van het studentenleven. In 1840 voltooit hij zijn medische studie cum laude.

Monsterachtig
Na zijn promotie vestigt hij zich als arts in zijn geboortestad Rotterdam, waar hij al spoedig een vooraanstaande positie krijgt. In 1848 wordt hij directeur van het Coolsingelziekenhuis. Later is hij in nog vele andere functies actief. Uit zijn dagboek blijkt dat hij al tijdens zijn studententijd regelmatig met zijn gezondheid tobt. Hij overlijdt dan ook op 51-jarige leeftijd.

Jan Bastiaan schreef zijn dagboek toen hij student was. Zijn aantekeningen laten zien dat hij geen vrolijke kijk op het leven had. Over zichzelf is hij weinig tevreden. Door feesten en dergelijke, maar ook door te weinig wilskracht komt hij weinig aan studeren toe. De maatschappij waarin hij leeft, is volgens hem verdorven. Dat maakt het leven er niet vrolijker op.

Nadat hij een tangverlossing had bijgewoond, schreef hij: „(...) afzigtelijk waarlijk, vuil en monsterachtig komt de mensch in de wereld (...en men ziet) hem even ellendig er van afscheid nemen – Waarlijk de eeuwigheid moet het goedmaken anders was het leven juist niet verkieselijk.”

Jammer genoeg heeft hij weinig geschreven over de medische stand van zaken in die tijd. Dat zou de waarde van de uitgave, die deel uitmaakt van de reeks 17e-, 18e- en 19e-eeuwse egodocumenten, verhoogd hebben. Studenten van nu zullen zich misschien in de beschrijving van het studentenleven herkennen, maar het geheel levert mijns inziens weinig extra informatie voor een vollediger beeld van de 19e eeuw.