Boekrecensie

Titel: Zeemacht en onmacht. Maritieme politiek in de Nederlanden, 1488-1558
Auteur: Louis Sicking

Uitgeverij: De Bataafsche Leeuw
Amsterdam, 1998
ISBN 90 670 7465 9
Pagina's: 336
Prijs: ƒ 75,00

Recensie door drs. J. E. Korteweg - 30 juni 1999

Dissertatie over maritieme politiek leest als roman

Zeemacht en onmacht

Hoewel de maritieme geschiedenis zich in Nederland in een vrij grote belangstelling mag verheugen, gebeurt het zelden dat de late 15e en de vroege 16e eeuw centraal staan. Nog unieker is het als wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp en deze periode een voor een groot publiek leesbaar en boeiend verhaal oplevert. Met ”Zeemacht en onmacht” heeft promovendus Louis Sicking in die zin ongewoon werk geleverd.

Sicking is er uitmuntend in geslaagd zijn proefschrift over maritieme politiek in de Nederlanden tussen 1488 en 1558 het karakter van een historische roman mee te geven: je leest het voor je plezier, al doet de titel dat misschien niet vermoeden.

De Leidse promovendus vraagt zich af hoe de Habsburgse koningen hun invloed op het Nederlandse zeewezen vergrootten (de Nederlanden waren toentertijd onderdeel van het wereldrijk van Karel V en zijn zoon Filips II). De rol van de admiralen van Veere heeft bij deze centralisatiepolitiek de bijzondere aandacht van de auteur.

In het eerste hoofdstuk schetst hij de politieke situatie van de drie zeegewesten Holland, Zeeland en Vlaanderen. Bijzonder is dat ze in dit boek niet alleen als rivalen worden gezien, maar dat Sicking vooral de eerste wankele stappen op het gebied van intergewestelijke samenwerking naar voren haalt. Een overzicht van ordonnanties en admiralen in hoofdstuk twee geeft aan hoe moeilijk het voor het centrale gezag was om regelingen op te stellen die voor ieder gewest acceptabel waren. De verschillende admiralen, te beginnen met Filips van Kleef, speelden daarin een belangrijke rol. Interessant is het daarbij om te zien hoe hecht de familiebanden tussen de admiralen en de Habsburgse koningen waren.

Visserij
Vanaf 1491 vervulden de heren van Veere de admiraalsfunctie, veelal tot ongenoegen van Holland. Een van de taken van de admiralen was de bescherming van de visserij. De auteur heeft veel nieuwe gegevens over de visserij in de 15e en 16e eeuw boven water gehaald. Gezien het fragmentarische bronnenmateriaal uit deze periode is dat geen geringe prestatie. Ook hier staat weer de intergewestelijke samenwerking centraal. Bij het hoofdstuk over de handel krijgt het konvooieren van handelsschepen veel aandacht. Dat was eveneens een taak van de admiraliteit.

Hoofdstuk vijf geeft een beeld van de maritiem-strategische aspecten van de Habsburgse gezagsuitbreiding en -handhaving in de Nederlanden en daarbuiten. De Zuiderzee en de zeeweg tussen de Nederlanden en Spanje passeren de revue. De Nederlanden bleken op maritiem gebied uitermate belangrijk voor het instandhouden van het Habsburgse wereldrijk. Langzamerhand kwam er dan ook behoefte aan een permanente oorlogsvloot, die het onderwerp is van hoofdstuk zes. Net als het laatste hoofdstuk, over Kaapvaart, is dit een prettig leesbaar gedeelte, waarin veel aspecten van oorlogsschepen, zoals bouw, uitrusting en bemanning, aan de orde komen. De hoeveelheid bronnen die Sicking voor zijn onderzoek gebruikt, is indrukwekkend.

Even indrukwekkend is de manier waarop hij de brij van gegevens weet om te vormen tot een boeiend verhaal. Eindelijk is het ontstaan van het admiraliteitswezen te boek gesteld. Veel onderdelen zullen in de toekomst ongetwijfeld aanleiding geven tot het doen van verder onderzoek. De af en toe wat erg kleine illustraties, de niet altijd evenwichtige beschrijving van de activiteiten van de drie zeegewesten en de eenzijdige nadruk op politieke zaken doen weinig af aan de waarde van dit zevende deel in de serie ”Bijdragen tot de Nederlandse Marinegeschiedenis”.