Recensie door Tjerk de Reus - 26 mei 1999
Scherpe opnamen van figuren in naoorlogse cultuur
Vooruitgeschoven posten
van de moderne tijd
De Nederlandse literatuur vernieuwde zich in de jaren na de Tweede Wereldoorlog krachtig. Een signaal van die vernieuwing was het essay Het einde van de psychologische roman, dat Paul Rodenko in oktober 1946 in het tijdschrift Columbus publiceerde. Maar een einde bevat altijd ook een nieuw begin en over die beide aspecten gaat het drietal boeken dat hier om aandacht vraagt: over literaire tijdschriften in de jaren veertig, over Paul Rodenko en over Gerrit Kouwenaar.
Paul Rodenko nam in zijn essay stelling tegen de klassieke roman. De kritiek richtte zich op de valse schijn die de oude, vertrouwde romans wekken. Uit de chaos van een mensenleven destilleert de romanschrijver een aantal zaken die als ingrediënten dienen voor zijn afgepaste, zinvolle en geordende verhaal. Dat biedt zekerheid en rust, die in werkelijkheid ontbreken, aldus Rodenko. Hij schreef: De romancier gaat zo te werk dat hij uit het kluwen van de dooreengehaspelde, onoverzichtelijke, vaak tegenstrijdige handelingen, die te zamen een reëel leven vormen, alleen die handelingen licht die in één richting schijnen te lopen, en de rest schrapt. Op die manier ontstaat er een eenheid van handeling, bestaande uit these en antithese, die in hun wisselspel het worden, de intrigue vormen welke tenslotte uitloopt in een synthese: de ontknoping. Rodenko tekent meteen aan dat zo'n eenheid in werkelijkheid niet voorkomt, dat ook de zingeving niet strookt met de ervaring van zinloosheid in het werkelijke leven.
Ik kwam ertoe dit essay uit Rodenko's Verzamelde essays en kritieken te lezen omdat ik een erg goede studie over Paul Rodenko in handen kreeg. Het betreft Langzaam leren lezen. Paul Rodenko en de poëzie, geschreven door de Nijmeegse literatuurwetenschapper Odile Heynders. Het is een van de weinige grotere publicaties die aan Rodenko gewijd zijn. En dat is ten onrechte. Deze intelligente dichter en essayist speelde een markante rol in de Nederlandse letteren gedurende de jaren veertig en vijftig. Hij schreef niet alleen zelf poëzie, maar vertaalde ook werk van buitenlandse auteurs. Rodenko was een kenner van buitenlandse dichters, als een van de weinigen was hij in literair opzicht internationaal geörienteerd.
Nihilisme
Odile Heynders bespreekt in zeven hoofdstukken verschillende aspecten van Rodenko's werk. Zijn grote, baanbrekende bloemlezingen komen aan de orde, om maar iets te noemen, naast zijn fascinatie voor Achterberg en zijn positie ten opzichte van het vooroorlogse Forum. Boeiend vond ik met name de bladzijden waarop Heynders Rodenko's inspiratiebronnen bespreekt.
Een belangrijk denker voor hem was Leo Sjestov. Deze Russische filosoof publiceerde een belangrijk boek, dat in het Nederlands vertaald werd als Crisis der zekerheden. In dit boek uit het begin van deze eeuw kondigden de secularisatie en het nihilisme zich aan. Juist deze crisis, door onder anderen Sjestov op formule gebracht, was tevens de crisis van de literatuur. De maatschappelijke, religieuze en morele zekerheden, die naar het inzicht van velen broos en vals waren, beheersten ook de romankunst. Rodenko doorzag als een van de eersten hoezeer de aardschok van het nihilisme de bestaande situatie in de republiek der letteren op zijn kop zou zetten.
Rodenko nam actief deel in de redactie van een literair tijdschrift. Mede-auteurs reageerden op zijn opvattingen, evenals redacteuren en anderen. Zo scherpte Rodenko zijn visie en zijn opvattingen groeiden uit tot een krachtige analyse van de stand van zaken in de naoorlogse Nederlandse literatuur. Maar Rodenko was niet alleen een analyticus; hij zag minstens even scherp in de toekomst. Zijn gedachten over de noodzaak van het irrationele in de poëzie (tegenover het rationele van de 'zekerheden' die Sjestov veroordeelde) werden enkele jaren later, in 1950 en daarna, gemeengoed. De beweging der Vijftigers werd van meet af aan gestempeld door opvattingen die spoorden met wat Rodenko al jaren eerder te berde bracht.
Tijdschriften
Deze voortrekkersrol van Rodenko komt niet alleen naar voren uit het uitstekende boek van Odile Heynders. Ook in een recent verschenen boek van Piet Calis valt de naam van Rodenko op cruciale momenten.
Calis publiceerde in 1989 zijn eerste studie over Nederlandse literaire tijdschriften, getiteld Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945, dat in 1993 gevolgd werd door Speeltuin van de titaantjes, over de jaren 1945 tot 1948. Calis' jongste boek, De vrienden van weleer, beschrijft ook de jaren 1945-1948, maar nu staan de tijdschriften Het Woord, Criterium en Libertinage centraal. Calis heeft zich voorgenomen om in 2001 het vierde en laatste boek te publiceren. Hij zal dan de jaren 1948 tot en met 1951 bespreken, waarbij onder meer de tijdschriften Reflex, Cobra, Blurb en Braak aandacht zullen krijgen. Met dat te verschijnen vierde deel zal Calis een tijdvak van 10 jaar in kaart hebben gebracht dat van beslissende betekenis geweest is voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur en cultuur.
De grote verdienste van Calis' boeken ligt in de mogelijkheid om het veranderingsproces dat uiteindelijk tot de vernieuwingsbeweging van Vijftig zou leiden, op de voet te volgen. Calis heeft enorm veel research gedaan, wat onder meer blijkt uit de eindeloze stroom persoonlijke gegevens. Vrijwel alle redacteuren van de verschillende tijdschriften (en dat zijn er veel!) krijgen een kleine biografische schets en worden door Calis literair en cultureel gesitueerd. Dat alleen al maakt zijn boeken van onschatbare waarde.
In de vorige twee studies concludeerde Calis dat er door jongeren van alles geprofeteerd en geproclameerd werd, maar in de praktijk bleek de aangekondigde vernieuwing nauwelijks van de grond te komen. Er groeide een besef dat de mentale omwenteling die de Tweede Wereldoorlog gebracht had, om een nieuwe literatuur vroeg. Maar welke? Dat bleef lang onduidelijk. In deel drie van Calis' tijdschriftenstudie beginnen de contouren van de nieuwe, naoorlogse literatuur zich echter scherper af te tekenen. Centraal staan de figuren W. F. Hermans, Paul Rodenko en Fokke Sierksma.
Hermans
Als redacteur van Criterium maakte Hermans een snelle ontwikkeling door als romancier en polemicus. Hij publiceerde in 'zijn' blad fragmenten van zijn grote roman De tranen der Acacia's. Voorts hanteerde hij zijn in gif gedoopte pen om de vooroorlogse literaire erfenis te ondermijnen. Ter Braak en Du Perron waren met hun tijdschrift Forum de bepalende figuren geweest vóór 1940. Zij huldigden een uitgesproken visie op literatuur; centraal stond voor hen de persoonlijkheid van de schrijver, waarbij rationaliteit en engagement hand in hand gingen. Van het surrealisme of het irrationalisme, dat gedurende het interbellum successen beleefde in het buitenland, moesten zij niets hebben. Dankzij de massieve aanwezigheid van Ter Braak en Du Perron in de Nederlandse literatuur kreeg het irrationalisme hier geen voet aan de grond.
Na hun dood begon het tij te keren. Hermans was sterk geboeid door het surrealisme, evenals Rodenko. Om ruim baan te geven aan de nieuwste ontwikkelingen van de internationale literatuur, probeerde Hermans de doodsteek te geven aan de standpunten van Ter Braak en Du Perron. Rodenko volgde hem hierin, schreef onder meer het genoemde essay Het einde van de psychologische roman, en ook hij kwam hiermee lijnrecht te staan tegenover de begaafde en krachtige persoonlijkheid van Fokke Sierksma. Deze wilde juist de erfenis van Ter Braak levend houden en voelde dan ook niets voor de opvattingen van Rodenko. Dat leidde tot spanningen in de redactie van Podium, waarvan Sierksma en Rodenko op een gegeven moment beiden deel uitmaakten. Sierksma's optreden had veel weg van een laatste barrière, die zou bezwijken onder druk van het opkomende surrealistische tij. De nieuwe kunstvormen zouden tegen 1950 met geweld doorbreken in de Nederlandse literatuur. Maar waarom was dat surrealisme nu zo krachtig, waarom liet het zich niet onderdrukken?
Levensbesef
In Calis' boek staat een fragment waaruit duidelijk wordt hoezeer het levensbesef van de jongeren en de literatuur nauw verweven waren. Hans Redeker, redacteur van Het Woord, schreef, met een verwijzing naar recente atoomproeven op het eiland Bikini: Het surrealisme leeft. Dit is de eerste constateering welke een ieder maken kan, die zich ook maar eenigszins geacclimatiseerd heeft aan de geestelijke atmospheer van deze tijd, ook in het na-oorlogse, post-Bikinische. (...) Bikini, dat is het surrealisme.
Hier wordt een literaire stijl of stroming direct gekoppeld aan veranderingen in het denken en aan de situatie in de wereld. Redeker betrok bij deze geestelijke atmospheer de gruwelen van de oorlog, die veel van de jongeren sceptisch hadden gemaakt. In het licht van Redekers opmerkingen wordt duidelijk dat het literaire niet op zichzelf staat. Het is ingebed in het geheel van de culturele stroom. De culturele veranderingen in Nederland hadden een onontkoombaar effect op de literatuur. De dijken van de vooroorlogse zekerheden moesten wel breken, vroeg of laat.
Calis' beschrijvingen zijn boeiend. Je kunt het proces waarin de jongere generatie zich langzaam maar zeker losmaakte van de oudere, vrij precies volgen. Daarbij isoleert Calis het zuiver literaire niet van de cultuur als geheel. Het wordt juist duidelijk uit De vrienden van weleer dat wat in deze jaren van vernieuwing op literair vlak plaatsvond, een spiegel vormde voor de ontwikkeling van de gehele Nederlandse cultuur. Zo bezien markeert de beweging van Vijftig een belangrijk scharnierpunt, waarbij niet alleen de namen van Rodenko en Hermans, maar ook die van Vinkenoog, Lucebert, Van der Graft, Hanlo, Campert, Schierbeek en Kouwenaar van belang zijn.
Kouwenaar
Over deze laatste dichter, die in 1998 75 jaar werd, verscheen een apart boek: Verzen als leeftocht. Over Gerrit Kouwenaar. De auteur ervan, A. L. Sötemann, toont zich zeer congeniaal met Kouwenaar. Hij bespreekt met liefde en respect de ontwikkeling van Kouwenaars werk, diens opvattingen en standpunten. Ik deel Sötemanns respect en waardering. Kouwenaar is een dichter van formaat, die geheel boven het modieuze literair gewoel van vandaag de dag staat. Zijn boodschap is doorwrocht en doorleefd, maar somber. Hij wantrouwt elke levensbeschouwing, elke poging om tot begrip van het menselijk bestaan te komen. Hij bestempelt religies en dergelijke als hoogmoedig, liever doet hij die oogkleppen zoals hij ze beschouwt af. Kouwenaar komt dus niet verder dan zich, met de woorden van de apostel Paulus, eerlijk en grondig te realiseren zonder God en zonder hoop in de wereld te zijn. Bij Kouwenaar heeft deze levenshouding vergaande consequenties voor zijn poëzie, het werkt door tot in de verstechniek en de grammaticale keuzen. Ik wijdde in het vorige najaar een artikel in deze krant aan Kouwenaars werk, daarom laat ik het nu bij deze korte typering.
Sötemann bespreekt in zijn boek in zes essays Kouwenaars werk. Naast een schets van de algehele ontwikkeling bespreekt hij gedetailleerd een boeiende maar complexe gedichtencyclus. Verder schetst Sötemann de omtrekken van Kouwenaars poëzie-opvatting en legt hij verband tussen het werk van Boutens en dat van Kouwenaar. Alles bijeen biedt dit uitstekende boek een helder inzicht in het dichterschap van Gerrit Kouwenaar.
Ook deze dichter stond in de jaren veertig op de drempel van een nieuw tijdperk. Evenals Hermans en Rodenko behoorde hij tot de vooruitgeschoven posten van de moderne tijd. Hermans zou in de jaren daarna een toonaangevend romanschrijver worden, Kouwenaars werk zou wat betreft de Nederlandse poëzie richtinggevend blijken, en Paul Rodenko's voorhoedegevechten, zoals tegen de psychologische roman, zouden in de tweede helft van deze eeuw hun uitwerking niet missen. De drie hier besproken boeken bieden een scherpe opname van deze belangrijke figuren en van deze beslissende jaren in de Nederlandse literatuur.
|
|