Boekrecensie

Titel: Dorp in de mediene. De geschiedenis van de joodse gemeenschap in Haaksbergen
Auteur: Rieky Geritz-Koster en Lizelot Karseboom

Uitgeverij: Walburg Pers
Zutphen, 1999
ISBN 90 5730 059 1
Pagina's: 256
Prijs: ƒ 39,50

Recensie door T. J. Lucas - 28 april 1999

Tijdens oorlog bevolkten Joden Haaksbergen

Financiering van het onderduiken

„Bij alle café's hing het bordje ”verboden voor joden”, ook bij Eijsink in de Spoorstraat. Je mocht alleen tussen 's ochtends 11 uur en 's middags 3 uur boodschappen doen. Onvoorstelbaar, als je je nooit bewust bent geweest dat je anders dan de anderen was.” ”Dorp in de mediene. De geschiedenis van de joodse gemeenschap in Haaksbergen” tekent het trieste relaas op uit de mond van de inmiddels in Ouderkerk aan de Amstel woonachtige Jood Kurt Falkenstein.

„Opeens ben je uitgestoten, loop je tegen al die bordjes op die je vertellen dat je niet mee mag doen, omdat je een Jood bent”, vertelde Falkenstein. Hij was een van de vele informanten die Rieky Geritz-Koster en Lizelot Karseboom voor het schrijven van hun zorgvuldig gedocumenteerd werk raadpleegden.

Het werd een ontroerend geheel. Zoals steeds bij het lezen van de geschiedenis over het jodendom in de diaspora, bekroop mij ook bij de lectuur van dit zojuist verschenen boek de vraag: Waarom toch zijn Joden uiteindelijk nergens echt welkom?

Mauthausen, Auschwitz, Sobibor, Theresienstadt, Bergen-Belsen, Riga. Daar zijn 43 Haaksbergense Joden gebleven. Vermoord, verminkt, vernietigd door de nazi's. Hun sporen werden uitgewist, hun personen mochten niet bestaan. Mét hen verdween de Joodse eredienst, de Joodse school en het verenigingsleven in het Overijsselse dorp.

In 1940 waren 54 van de 9800 inwoners van Haaksbergen Joods. Tijdens de oorlogsjaren bevolkten de Joden Haaksbergen in wisselende aantallen. Mensen kwamen van en gingen naar elders, als jachtbuit opgejaagd.

Grootspraak
Onder meer vanwege de familiebanden tussen de gezinnen Frankenstein uit Stadtlohn en Frankenhuis in Haaksbergen waren deze laatsten al vanaf eind jaren dertig goed op de hoogte van de ontwikkelingen in Duitsland. Ze koesterden –zeker toen de bezetter ons land was binnengevallen– de vrees voor Kristallnacht-achtige toestanden.

„Ook anderen waren zich bewust van de naderende dreiging. Victor Franken nam de toespraken van Hitler altijd heel serieus. Veel mensen dachten dat het maar grootspraak was. Maar hij zei: als maar eentiende deel van wat Hitler zegt waar is, dan is het nog verschrikkelijk...”

Zijn vrees bleek gegrond. In 1941 volgen de anti-Joodse maatregelen elkaar in hoog tempo op. Van de procureur-generaal te Arnhem krijgt de gemeente Haaksbergen de opdracht tot het plaatsen van borden ”verboden voor Joden”: bij het zwembad, het volkspark, het sportterrein, de markt. De winkels (slagerijen en textielzaken) en bedrijven van Joden worden gesloten. Op deze wijze komt een eind aan bloeiende slagerswinkels en (vee)handelsbedrijven van onder anderen de families Franken, Frankenhuis, De Lieme en Meier. Eerder al waren Joodse ambtenaren op non-actief gesteld. Er komt een verbod voor niet-Joden om in Joodse huishoudens te werken. Zelfs persoonlijke contacten tussen deze groepen mochten niet meer.”

Joden waren verplicht zich tussen 8 uur 's avonds en 4 uur 's morgens in hun eigen huizen op te houden. Ze mogen dan niet in de voortuin komen of op het balkon staan. Het is hen dan zelfs verboden uit het raam te hangen.

Textielvergunning
Na de oorlog keerden diverse families van hun onderduikadressen terug naar Haaksbergen. Sommige kinderen konden nauwelijks lopen. Dat hadden ze niet kunnen leren, omdat ze jaren zaten opgesloten in een hol van een paar vierkante meter. Ook volwassenen kwamen strompelend het dorp binnen, met gezwollen benen door het lange zitten.

„De teruggekeerde joodse zakenlieden moeten vechten om hun zaak, die ze tegen hun wil hebben verlaten, weer voort te kunnen zetten. De heer De Jong (...): „Het was al moeilijk om je huis terug te krijgen, nog moeilijker werd het om aan een textielvergunning te komen. Er moest voor de zaak weer een aparte vergunning worden aangevraagd. (...) Een belastingambtenaar vroeg: „Waar heeft u het onderduiken van gefinancierd?” Er was tegenwerking, in plaats van medewerking.””

Hoe de plaatselijke bevolking reageerde op de ellende die de Joden overkwam? „Daar werd niet over gepraat. Het liet ons eigenlijk zelfs enigszins onverschillig”, aldus een inwoonster tegenover de auteurs van dit boek. De regering verstrekte hulp aan alle Nederlandse oorlogsslachtoffers, behalve aan de Joden...