Boekrecensie

Titel: 1946: Verkenning van een geboortejaar
Auteur: Koos van Zomeren

Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam, 1999
ISBN 90 295 5841 5
Pagina's: 216
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door ds. A. W. van der Plas - 28 april 1999

Ontdekking sporen uit 1946 in leven van vandaag

Geschiedenis van
een geboortejaar

Koos van Zomeren werd evenals ik in 1946 geboren. Hij neemt ons in zijn nieuwste boek mee naar die tijd. Het boek is een bundeling van een wekelijkse kroniek, die hij in 1998 in NRC Handelsblad publiceerde. Die oorspronkelijke opzet geeft het geheel iets brokkeligs. Toch blijft het boek boeien, want Van Zomeren heeft een pakkende manier van schrijven.

Koos van Zomeren bekijkt het jaar 1946 vanuit een wisselend perspectief, dan weer met de ogen van vandaag, even later vanuit de optiek van een kind uit het verleden. Problematiek van onze tijd blijkt dan wortels te hebben in 1946; op andere momenten merken we hoezeer ons denken veranderd is ten opzichte van wat toen algemeen geaccepteerd was. Die verbinding van heden en verleden geeft het boek een eigen accent.

Het jaar 1946 stond in het teken van de opbouw. De Duitsers hadden in ons land een verwoestend spoor getrokken. Alom was schaarste. Distributie en zwarte handel, bonkaarten en ruilen hoorden tot het leven van die dagen. Van Zomeren weet dat tijdsbeeld raak te treffen, ook door de citaten uit verschillende media. De toon waarin alles geschreven is, maakt zijn affiniteit met het verleden en met zijn familie duidelijk. Geen moment zet hij zich af, zodat we met een glimlach en vaak ook met bewondering terugkijken. Wat hebben onze ouders en grootouders zich ingezet om ons land tot welvaart te brengen en wat is er weinig over van de voorzichtigheid die toen het leven kenmerkte. Ook toen werd er gestolen en was er misdaad. Maar dat stond in geen verhouding tot wat we nu aan geweld en losbandigheid meemaken.

Evangelisch
Er is veel veranderd, niet alleen in Velp, maar ook in het Betuwse dorp Herwijnen, de geboorteplaats van Van Zomerens vader. De huisjes langs de dijk zijn verdwenen, omdat de mensen die er woonden stierven. De schrijver trekt met ons door Velp en omstreken. Soms maakt hij even een uitstapje en komen we op andere plaatsen, zoals in zijn woonplaats Woerden, op Texel, in Tirol en bij de Deurnse dokter/schilder Wiegersma. Het valt me op dat hij de grote steden uit het Westen van ons land mijdt. Zijn boek beschrijft het leven in de provincie, dat zich in een betrekkelijk klein wereldje afspeelt. Daarmee is het grote verschil getekend met onze tijd, waarin de wereld openligt.

Opvallend is ook dat Van Zomeren wel de executie van Mussert en Blokzijl noemt, maar geen woord wijdt aan de ”Zwarte Weduwe”, mevrouw Rost van Tonningen, die in Velp woont. Hier en daar is er aandacht voor de Joodse Nederlanders. Diep trof me het verhaal over rabbijn Soetendorp en zijn ouders. ”Bobbie van de Kemp” was in Velp ondergedoken.

Melancholie en humor wisselen elkaar af in dit boek. Af en toe komt de kerk ter sprake. Van Zomeren is hervormd gedoopt en ging in ieder geval tot zijn twaalfde jaar trouw naar de Vrije Evangelische Gemeente, waar men uit de bundel van Joh. de Heer zong. „We waren heel evangelisch.” Het meeleven bleek ook uit wat hij meekreeg voor de collecte, aanzienlijk meer dan zijn gereformeerde klasgenootjes bijdroegen. Thuis werd uit de kinderbijbel van Anne de Vries gelezen. De dominee is hem nog bekend, misschien ook wel omdat hij als passagier bijna een ongeluk met diens auto meemaakte. Nog altijd gebruikt hij een stoel uit het oude kerkje.

Onkerkelijkheid
Dergelijke flitsen roepen de vraag op of Van Zomerens jeugd ook daarin exemplarisch is voor velen uit ons geboortejaar. Het was de tijd waarin velen kerkelijk meeleefden. In Utrecht organiseerde men zelfs op woensdagmiddag ”spoorwegdiensten” in de Domkerk. Later is Van Zomeren dat spoor kwijtgeraakt en met hem vele anderen. Had dat ook iets met de situatie thuis te maken? In het gezin waar hij groot werd, komen we dingen tegen die in veel kerkelijke gezinnen van die tijd niet voorkwamen: kaarten, feesten, reizen op zondag, enzovoorts. Geeft de schrijver daarmee al spoorzoekend aan waar gedeeltelijk de wortels van de huidige onkerkelijkheid liggen?

In ieder geval is hij de eerbied die hij vroeger had kwijt. Zijn taalgebruik toont dat helaas onder andere in het misbruik van Gods Naam. Van Zomeren schreef een boeiend boek, dat veel oude herinneringen oproept, al blijft het dikwijls bij de buitenkant van de dingen staan. Een aantal foto's illustreert het geheel. Het boek is goed uitgegeven, al heb ik een foutje in de tekst ontdekt: het concertgebouworkest werd niet door Albert maar door Eduard van Beijnum gedirigeerd (blz. 60).