Boekrecensie

Titel: Philips van Marnix van Sint Aldegonde
Redactie:Inge Schoups en Arnold Wiggers

Uitgeverij: Pandora
Antwerpen, 1998
ISBN 90 53 25 10 30
Pagina's: 213
Prijs: ƒ 68,-

Recensie door B. L. P. Tramper - 21 april 1999

Calvinistisch diplomaat
van formaat

God, Nederland en Oranje. Deze drieslag typeert het leven van Philips van Marnix van Sint Aldegonde, schrijft drs. R. M. Rijkse in een nieuw boek over de man die wel de rechterhand van Willem de Zwijger wordt genoemd. Volgens hem streed Marnix, „een zo diepgelovig man als hij was”, voor de ontluikende hervormde kerk in de lage landen.

Marnix, van wie de 400e sterfdag eind vorig jaar werd herdacht, geldt als een van de spilfiguren in het verzet tegen Philips II. Kort nadat de Opstand in 1568 wegens humanitaire misstanden van het Spaanse regime in de Nederlanden uitbrak, trad hij in dienst van de balling Willem van Oranje. Hij groeide al snel uit tot diens woord- en penvoerder, secretaris en raadsheer, ambassadeur en diplomaat, propagandist en polemist.

Marnix was een diplomaat van formaat; hij zou voor mannen als Kissinger en Holbrooke niet onderdoen, aldus prof. dr. R. de Smet van de Vrije Universiteit in Brussel. Zowel De Smet als Rijkse neemt een boeiend hoofdstuk van het boek ”Philips van Marnix van Sint Aldegonde”, dat onlangs bij uitgeverij Pandora in Antwerpen verscheen, voor zijn rekening.

In totaal telt de publicatie negen bijdragen. Vier ervan gaan over het kasteel dat Marnix in West-Souburg, bij Vlissingen, heeft bewoond. Bij opgravingen in de jaren zeventig zijn daar veel vondsten gedaan die nooit eerder te boek zijn gesteld. Een apart hoofdstuk is gewijd aan „bijzondere, opmerkelijke en meer gangbare glasvondsten.” A. Tramper schrijft over Marnix' tijd in Zeeland, dr. J. van Roey over het burgemeesterschap van Marnix in Antwerpen. Het uitoefenen van die functie werd voor Marnix overigens een deceptie.

Bekering
Rijkse, conservator van de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg, sluit het boek af met een hoofdstuk dat hij de titel ”God, Nederland en Oranje” meegaf. Wie de geschiedenis van de vorming van de Nederlandse staat en die van de reformatorische kerk niet paraat heeft, kan het boek het beste met deze bijdrage beginnen. Bondig en helder tekent Rijkse de politieke en militaire achtergronden van de tijd waarin Marnix optreedt.

De historicus zet in bij het jaar van de beeldenstorm, in 1566. Marnix schreef toen als 26-jarige calvinist –zijn bekering vond in Genève plaats– een verdediging van die gebeurtenissen. Kort daarna moest hij als balling uitwijken naar Duitsland, waar hij aan de vele vluchtelingengemeenten christelijke handreiking deed. Hij bereidde er in 1568 het Convent van Wezel voor en nam in 1571 het initiatief voor de eerste synode te Emden.

Oost-Europa
In die tijd trad hij in dienst van Willem van Oranje. De kwaliteiten die hij als diplomaat aan de dag wist te leggen, blijken wel uit het feit dat Marnix het in 1572 voor elkaar kreeg dat Holland en Zeeland –de ruggengraat van de Nederlanden– Oranje als leider van de Opstand erkenden. In naam van Oranje voerde hij tal van onderhandelingen met Duitse vorsten over militaire en financiële steun. Ook reisde hij in opdracht van de prins naar Oost-Europa voor het werven van hoogleraren voor de Universiteit van Leiden.

Op het meer persoonlijke vlak trad Marnix eveneens als vertrouwensman van Oranje op. Hij beheerste het familienetwerk van de Nassaus uitstekend, aldus prof. De Smet. Namens Willem van Oranje deed hij met succes een huwelijksaanzoek aan Charlotte de Bourbon. In de bijdrage van de hoogleraar blijkt hoe hij tegelijkertijd Jan van Nassau probeerde over te halen om met het huwelijk in te stemmen.

Dansen
De belangen van de jonge, reformatorische kerk lagen Marnix na aan het hart. Vurig ijverde hij voor eenheid onder de gelovigen, daarbij geregeld schriftelijk overleg plegend met zijn leermeester, Theodorus Beza in Genève. Zijn streven naar eenheid komt bijvoorbeeld naar voren bij de behandeling van een vraag van de calvinisten in de Nederlanden over het dansen.

De diplomaat schreef dat het „moeilijk en gevaarlijk” is om over deze zaken „een lichtvaardig oordeel” te vellen, zeker omdat „het woord Gods in dit verband niets voorschrijft.” In zijn antwoord verwees hij naar Luther en Melanchthon. „Indien het ritme in het stemgeluid is toegestaan, waarom dan niet in de beweging?” Ook waarschuwde Marnix voor overdreven strengheid, omdat dat „de opbouw van de Kerk in de weg staat.”

Belangwekkend is ook de brief die Marnix samen met Jean Taffin en P. de Villiers aan Jan van Nassau, graaf van Gelderland, schreef over de handhaving van de godsdienstvrede. Graaf Jan had in zijn provincie te kampen met vernielingen in rooms-katholieke kerken. Mocht hij dat toestaan of moest hij dat juist tegenstaan? In een uitvoerig schrijven wezen Marnix en de zijnen erop dat een regering zich heeft te houden aan het verdrag dat onder ede met een volk is gesloten. Als in zo'n verdrag is afgesproken dat er vrijheid van godsdienst is, moet die bepaling onvoorwaardelijk worden gehandhaafd, lieten de drie weten.

Volgens prof. De Smet past dat standpunt in de „zich ontwikkelende visie van het zich ontwikkelende calvinistisch staatsrecht: zowel de Staten als de vorst hebben hun autoriteit van God, maar oefenen die uit in consensus met het volk. Het meest boeiende is echter wel dat onze medewerkers, om de politiek van de Prins te dienen, in deze een calvinistische argumentatie aanwenden om de katholieken de beloofde en beëdigde bescherming te verlenen onder een calvinistische gouverneur!”

Twee handen
Prof. De Smet schrijft dat Marnix en Oranje „twee handen op een buik” waren. „Het leven van Marnix is zowel op het publieke als op het private vlak verweven met het tragische leven van Oranje”, schrijft hij. „Beiden hebben vaak op de rand van het financiële failliet gelopen door hun investeringen in de opstand; beiden hebben dierbaren verloren in de strijd. Oranje drie broers, Marnix zijn enige broer. De vergissingen, de ontgoochelingen, de vertwijfeling, maar ook de geboekte successen hebben zij gedeeld, elk vanuit hun eigen karakter; Marnix meer ongeduldig, de Prins meer gereserveerd.”

Wie het boek over Marnix leest, sluit zich ongetwijfeld aan bij de wens die Rijkse in het laatste hoofdstuk uitspreekt: de verschijning van een nieuwe biografie over het leven van Marnix van Sint Aldegonde. De man verdient het, aldus Rijkse. Hij was immers „een intellectueel in de politiek, een gentleman-Calvinist, een vrijheidsheld, een rusteloos strijder, groot schrijver en begenadigd vertaler, de eerste belangrijke vertegenwoordiger van een strijdbaar Calvinisme in onze letterkunde.”