Boekrecensie

Titel: Hermans, zijn tijd, zijn werk, zijn leven
Auteur: Hans van Straten

Uitgeverij: Aspekt
Amsterdam, 1999
ISBN 90 75323 62 x
Pagina's: 606
Prijs: ƒ 79,90

Recensie door G. Slings - 14 april 1999

Eerste biografie van Hermans vraagt om een vervolg

De grootste mond
van Nederland

Willem Frederik Hermans ziet het leven als één chaos, de werkelijkheid als onkenbaar. De eerste biografie die aan deze schrijver gewijd is, brengt de ideeënwereld van de moderne mens echter niet dichterbij. Het boek is grotendeels gevuld met alle conflicten die Hermans –volgens Aad Nuis „de grootste mond van Nederland”– met critici, literatoren en uitgevers had. Dit boek moest geschreven worden, maar het vraagt om een vervolg.

Bent u geïnteresseerd in een levensgeschiedenis, een biografie? Stel dat u zo'n levensgeschiedenis van een volslagen vreemde onder ogen krijgt. Wat zijn dan de vragen die u van belang vindt? Voor mij zou de belangrijkste vraag zijn: Heeft deze persoon Christus als zijn Verlosser in zijn leven en als zijn Koning aanvaard? Als dat niet het geval is, vraag ik me af: Hoe heeft hij tegen het leven aangekeken? Is hij in aanraking geweest met christenen, met kerkmensen, met het geloof, met Christus? Zo niet, wat is dan zijn visie op het leven en op de mens? Krijg je als lezer een antwoord op deze vragen?

Briefwisseling
Nog geen 4 jaar na z'n dood heeft Willem Frederik Hermans (1921-1995) z'n eerste biografie. Dat is opmerkelijk. Nu is er over hem heel wat te vertellen. Er zijn weinig schrijvers die zich zo geroerd hebben in de literatuur. Er zijn weinig critici, literatoren en uitgevers met wie Hermans niet een robbertje heeft gevochten. De biografie, geschreven door Hans van Straten, is daarmee grotendeels gevuld.

Bij het beoordelen van ”Hermans, zijn tijd, zijn werk, zijn leven” moet in rekening worden gebracht dat Van Straten niet kon beschikken over de briefwisseling van Hermans. „Ik had hem geschreven dat ik een idee had, ik wilde zijn biografie schrijven. Niet na zijn dood, aangenomen dat ik hem zou overleven, maar nu meteen. Ik had tot dusver één biografie geschreven, die van Hendrik Nicolaas Werkman en ik wist hoe hij over dat boek dacht. En dus...

Maar toen ik met hem in zijn werkkamer zat, bleek hij uiterst terughoudend, om niet te zeggen argwanend waar het zijn biografie betrof. Hij vertelde mij dat in zijn testament enkele bepalingen waren opgenomen die biografen zo lang mogelijk op een afstand moesten houden. Hij had namelijk doorslagen bewaard van alle brieven die hij ooit had geschreven (en ik wist uit ervaring dat hij een groot briefschrijver was). De brieven die hij had ontvangen had hij evenmin weggegooid. Op al dit materiaal rustte een embargo. Niemand mocht dit materiaal onder ogen krijgen, laat staan gebruiken tot vijftig jaar na zijn dood.” (487)

Onkenbaarheid
Een biografie van een W. F. Hermans, wat verwacht je ervan? Als lezer van zijn boeken ben je benieuwd of je een beter beeld van zijn schrijverschap krijgt. Hermans was de schrijver die het leven één chaos vond. De mens draagt volgens hem in z'n achterhoofd een rad van fortuin, op z'n schouder een ongeluksvogel en in z'n borst, allesbehalve schokvrij opgehangen, een kompas. Iemand met een dergelijk pessimistisch mensbeeld, was die in het dagelijks leven ook zo'n pessimist? Hermans is toch een schrijver die zich bezig heeft gehouden met diepe levensvragen. Wie is de mens? Waar komt hij vandaan? Wat is het doel van zijn bestaan? Op deze vragen krijgt de lezer van deze biografie geen antwoord. Ook door het ontbreken van Hermans' brieven is het een betrekkelijk oppervlakkig boek geworden.

De enige geciteerde auteur die in deze biografie naar de diepte afsteekt, is Frans A. Janssen: „Centraal staat bij Hermans de onkenbaarheid. De mens is niet in staat zichzelf, zijn verleden, zijn omgeving, zijn wereld te kennen. Begrippen als waarheid, werkelijkheid zijn slechts aanduidingen voor subjectieve meningen. De mens beschikt over te weinig mogelijkheden om zichzelf en zijn wereld te kunnen begrijpen. (...) De mens is mislukt. Hij is overgeleverd aan de jungle en de chaos van het bestaan. Zekerheden kent hij niet, in zijn absolute eenzaamheid kent hij alleen de zekerheid van de dood.” (326)

Spruitjeslucht
Het is zoals gezegd een betrekkelijk oppervlakkig boek. Maar niet onbelangrijk, want de feiten van Hermans' leven zijn van belang. En een groot schrijver verdient meer dan één biografie. Prof. Garmt Stuiveling schrijft in verband met Multatuli: „Maar misschien kunnen ze troost vinden of althans berusting, in de gedachte dat geen enkele biografie, van wie dan ook, ooit definitief kan zijn, althans volledig.” (444)

Hermans was een buitengewoon interessant mens. Daarom is een boek over hem altijd van belang. Zonder hem was het een saaie boel in de literatuur. Hier en daar een relletje, dat was het dan wel. Maar Hermans zorgde voor leven in de brouwerij. Hij gooide stenen in de vijver van de zelfingenomen Nederlandse letteren. Hij verdreef de spruitjeslucht. Hij trapte op tenen en schopte tegen schenen. Hij stootte heilige huisjes omver. Zonder enig respect voor reputatie, zonder enige terughoudendheid ging hij tekeer. Waar vind je vandaag nog zo iemand?

Treffend werd Hermans getypeerd door Jan Vrijman: „Don Hermans begon zijn gevecht niet tegen windmolens, maar tegen windbuilen. Hij joeg heel het letterkundig wereldje tegen zich in het harnas, zonder te onderscheiden tussen vriend en vijand. Hij reet het vriendelijk gordijn open, dat het intieme leven der vaderlandse schrijvers voor de ogen van hun argeloos publiek verborg. Hij zette zijn mes in praktijken, die even vanzelfsprekend als onverkwikkelijk waren. Hij onthulde de methoden, waarmee de eredienst der Nederlandse literatuur in stand wordt gehouden: een religie van grote en kleine goden die zich laten bewieroken door hoge en lage priesters, waaraan deze dan weer hun bestaansrecht ontlenen. Hij kraakte harde noten over de handje-plakpolitiek van literaire jury's en literaire critici en over het gescharrel van uitgevers. Hij schimpte, vernederde en beledigde, hij tastte reputaties aan waarvoor iedereen boog zonder dat men wist hoe ze tot stand waren gekomen.” (295)

Mandarijnen
Een belangrijke roman van Hermans in dit verband is ”Mandarijnen op zwavelzuur” (1964). Het gaat hier niet om kleine sinaasappeltjes, welbekend. Wie zijn die mandarijnen dan wel? De Friese auteur Anne Wadman schrijft daarover verhelderend: „Een mandarijn is een hooggeplaatst Chinees ambtenaar. Nederlanders zijn van oudsher de Chinezen van Europa en de mandarijnen zijn hun geestelijke leidslieden, uitmuntend in bestuurskunst en wijsheid. Het zijn de uitgevers en uitgeversmaatjes, de jury- en commissieleden, de flaptekstverzorgers, de gedecoreerde schrijvers, de winnaars van prijzen, reisbeurzen en opdrachten of de aspirantwinnaars die op deze dingen azen, de prekers en de profiteurs van de Staatskas. Kortom, allen die in de republiek der letteren naam, macht en officiële erkenning hebben verworven of alsnog hopen te verwerven. De Nederlandse schrijvers behoren, als men Hermans mag geloven, voor 95 pct tot de kaste der mandarijnen. De overige 5 pct is hijzelf, Willem Frederik Hermans. (...)

Er zijn oppermandarijnen – Ter Braak en Du Perron voornamelijk. (...) Daarna komen de grootmandarijnen (...): Victor van Vriesland, Hans Gomperts, Jacques Gans, Willem Nagel (...), Anton van Duinkerken, Adriaan Morriën; dat zijn de voornaamste nog levende boosdoeners, aangevuld met enige uitgevers: Geert van Oorschot en Bert Bakker. (...) In het tweede gelid marcheren de mindere goden, de kleine boosdoeners als Bert Voeten, Koos Schuur, Adriaan van der Veen, Ben Stroman, Fokke Sierksma, A. Marja. (...) Ergens daar nog achter, men weet niet goed of ze ook nog tot de mandarijnen behoren, maar dan tot het volstrekt ongevaarlijke soort, ziet men Vestdijk, Sjoerd Leiker, Vasalis en Gerrit Borgers strompelen. (...) Zo gaat dat in Mandarijnenland waar Willem Frederik Hermans zijn scalpeermes zwaait.” (372)

Jeugd
Hoe komt het dat Hermans zo wantrouwend en argwanend was? „Iemand die altijd dacht dat alles wat je zei, op hem sloeg. Hij verdraaide soms dingen, maar dat kwam omdat hij maar in een bepaalde richting kon denken, bepaald door eigenbelang.” (Rodenko, 131).

Van Straten probeert als amateur-psycholoog het gedrag van Hermans vanuit zijn jeugd te verklaren. „De ergste ramp die Willem Frederik Hermans heeft getroffen, was zijn geboorte.” Zo opent de biografie. Je moet dan onwillekeurig denken aan Job of Jeremia, die hun geboortedag vervloekten.

Van Straten bedoelt iets anders: Hermans' vader was een tiran, die zoonlief met ijzeren hand regeerde. Zijn moeder en zijn oudere zus trokken partij voor de vader. Dan was er ook nog een grootmoeder van moederskant. Jarenlang woonde ze tegenover het ouderlijk huis van Hermans. „Tien jaar lang heeft het gezin geleden onder haar terreur.” Hermans noemt haar een ware kwelling. Z'n vader zei over haar, niet zonder humor: „Zij heeft overal reumatiek, behalve in haar tong.” Als het in haar kraam te pas kwam, stak ze de straat over om ruzie te maken. Van Straten concludeert: „Als kleine jongen stond hij in het gezin apart. Hij moest alles alleen verwerken. Zulke kinderen groeien op in een sfeer van haat, in het besef dat de wereld waarin zij leven, een vijandige wereld is.”

Hoe keek Hermans zelf op z'n jeugd terug? Hij vond het een zeer droevige periode. Hij kon zich niet herinneren ooit één ogenblik blij te zijn geweest, zonder dat daarop een enorme teleurstelling volgde. „Vader Hermans was een man die in drift sloeg. De geringste aanleiding kon hem tot razernij brengen.” Je gunt zo'n jongen dan een fijne schooltijd als compensatie. Maar hij werd gepest. „Niet door een of twee jongens, maar door de hele horde, door alle jongens van de klas. Voor schooltijd stonden ze hem al op te wachten, klaar om hem te duwen, te slaan en te schoppen. (...) En als de school uitging, liep de hele horde schreeuwend en joelend achter hem aan.” Van Straten vraagt zich af wat de oorzaak is van dat gepest. Hij noemt Hermans' kolossale eerzucht die een uitgeworpene van hem maakte.

Onderhoudend
Dit eerste hoofdstuk over Hermans' jeugd is van belang. Immers, het kind is de vader van de man. De jeugd is veelszins bepalend voor later. Zo ook bij Hermans. Alle factoren die Van Straten noemt, zullen zeker een rol hebben gespeeld. Maar daar is niet alles mee gezegd. Hoe zat het met die andere grootouders? En is elk mens niet een unieke combinatie van uiterst ingewikkelde factoren? Hier had Van Straten wel iets meer van kunnen maken.

Deze biografie brengt ons niet veel verder in het verstaan van de moderne mens. Toch moest dit boek geschreven worden: het brengt veel materiaal samen. Daarvoor ben ik de schrijver dankbaar. Die pil van zeshonderd bladzijden vormde voor mij geen enkel probleem. De biografie leest vlot, is onderhoudend geschreven, was voor mij zonder meer een boeiend boek. Achttien bladzijden bevatten noten en elf een handig personenregister. Verder wordt van alle werken van Hermans de korte inhoud gegeven.

Van G. Slings, auteur van deze recensie, verscheen in 1975 ”Een boos en overspelig geslacht”, waarin achtergronden van moderne literatuur vanuit christelijk perspectief belicht worden.