Boekrecensie

Titel: Pro Patria. Werken, leven en streven van de literatuurhistoricus Gerrit Kalff (1856-1923)
Auteur: L. H. Maas

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1998
ISBN 90 6550 430 3
Pagina's: 317
Prijs: ƒ 59,00

Recensie door dr. O. W. Dubois - 31 maart 1999

Literatuurhistoricus werkte met liefde voor zijn land

Gerrit Kalff,
vergeten cultuurdrager

De literatuurhistoricus Gerrit Kalff (1856-1923) behoort tot de vergeten cultuurdragers. De auteur van de zevendelige ”Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde” (1906-1912) heeft in de Grote Winkler Prins (1918) slechts enkele regels toebedeeld gekregen en wordt door hedendaagse neerlandici ternauwernood gekend en gewaardeerd. In zijn tijd echter was Kalff een vooraanstaand geleerde, die grote ernst met zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid maakte.

Aan Kalff heeft de historicus L. H. Maas zijn proefschrift, getiteld ”Pro Patria”, gewijd. De nadruk ligt hierbij op diens intellectuele en maatschappelijke arbeid. Kalff promoveerde in 1883 op ”Het lied in de Middeleeuwen”, waarin hij, als eerste, een overzicht gaf van het wereldlijk lied in de Middeleeuwen; naar de mening van Maas heeft dit werk tot op heden zijn waarde behouden.

Kalff was een tijdgenoot en geestverwant van de Tachtigers, al verwierp hij de polemiek en immoraliteit van bijvoorbeeld Lodewijk van Deyssel. Voor de beweging als zodanig had hij echter grote waardering. Tachtig had de noodzakelijke vernieuwing van de literatuur teweeggebracht en een nieuwe gevoels- en gedachtewereld geschapen. Kalff roemde de fantasie, het verfijnde natuurgevoel en vooral de zin voor hogere schoonheid van de ”Kleine Johannes” van Van Eeden, die hij tevens waardeerde als strijder tegen het materialisme.

Volksleven
Kalff had veel gevoel en liefde voor literaire schoonheid, maar was geen estheticus pur sang. Zijn diepste motief voor de bestudering van de Nederlandse letteren, zo toont Maas overtuigend aan, was de liefde voor zijn land, voor het Nederlandse volk, waaraan eigenschappen zoals kracht, waarheidszin en frisheid werden toegeschreven. Kalff zag letterkunde als „eene openbaring van het volksleven in al zijne verscheidenheid, een spiegel van zijn uiterlijk en innerlijk leven... Alles wat dat volk gevoelt en denkt, wat het hoopt en gelooft, wat het lief heeft, en wat het haat, zal men in zijne letterkunde terugvinden.” (pag. 124)

Deze gevoelsmatige benadering van de letterkunde, van de geschiedenis, doet naar Kalffs mening echter niets af aan de wetenschappelijke eis tot nauwkeurig bronnenonderzoek en het streven naar een zo breed mogelijke waardering van de uiteenlopende stromingen. In fraaie bewoordingen legde Kalff, die in de loop der jaren steeds meer gevoel voor geschiedenis was gaan krijgen, zijn historisch credo vast: „Belangstelling voor het verleden in zijn wording en zijn wezen; vermogen om zich tijdelijk los te maken van het heden; ontvankelijkheid van gemoed en onbevangenheid van geest bij de beschouwing van ander leven dan het onze; plooibaarheid die zich voegt naar andere gevoelingen en denkingen; billijkheid die het goed recht van anderen erkent; verlangen naar zuivere waarheid, onverschillig of die waarheid ons aangenaam is of niet.” (pag. 207) Deze woorden kan iedere historicus mijns inziens onderschrijven.

Het is overbodig om te zeggen dat eigen gevoel en overtuiging hierbij niet hoeven te worden opgeofferd. Maas merkt op dat Kalff zijn woorden heeft waargemaakt. Zelf weinig gelovig zijnde, kon hij grote waardering opbrengen voor bijvoorbeeld oprecht middeleeuws geloof of het vurig calvinisme van de zestiende eeuw.

Onafhankelijkheidszin
Kalff gaf ook op niet-wetenschappelijke, meer concrete wijze uiting aan liefde voor het Nederlandse volk, dat tot zijn vreugde in de jaren negentig steeds meer doordrongen raakte van het besef van eenheid. Naar aanleiding van zijn artikel ”Pro Patria” (1898), een pleidooi voor een gezond en krachtig nationalisme én voor een Nederland dat zijn taak als bemiddelaar tusen de grote Europese volkeren zou verstaan, raakte hij betrokken bij de oprichting (1899) van ”Volksweerbaarheid”. Deze vereniging, die bovenpartijdig wilde zijn, stelde zich tot doel de bevordering van onafhankelijkheidszin, nationaal zelfbewustzijn en militaire en maatschappelijke weerbaarheid. Het ging haar om niets minder dan de morele opvoeding van heel het volk. Tevens streefde zij naar de wettelijke invoering van de dienstplicht. Voor deze vereniging heeft Kalff zich bijzonder verdienstelijk gemaakt.

De liefde voor zijn land en volk was groot bij Kalff, maar van eng chauvinisme was geen sprake. Kalffs blik was ruim. Dit bleek nog eens duidelijk in zijn laatste grote werk, ”Westeuropeesche Letterkunde” (1923), waarin elke nationale letterkunde op haar eigen waarde werd beoordeeld en van verheerlijking van eigen letterkunde of geschiedenis geen sprake was.

Sympathie
”Pro Patria” geeft een interessant en sympathiek portret van een man die zijn land en volk liefhad en wetenschap en schoonheid hieraan dienstbaar wilde maken. In de woorden van de auteur: „Wetenschap gedragen door schoonheidsliefde en wetenschap als middel tot opbouwing van het volkskarakter zijn te beschouwen als de schalen waarop Kalffs werk gewogen kan worden.” (pag.182-183) Dit wekt sympathie, al zal een dergelijk ideaal weinig weerklank meer vinden.

Sympathie wekt niet alleen de geleerde, maar ook de mens. Kalffs degelijkheid, goede smaak, alsmede zijn liefde voor vrouw en kinderen, die hem dierbaarder waren dan wetenschap en carrière, doen weldadig aan.

In dit verband is het jammer dat de uitdrukkingswijze van de auteur zélf niet altijd even stijlvol is. Uitdrukkingen als „over de rooie” en „het bij de Koninklijke Bibliotheek geparkeerd genie” (over een tijdgenoot van Kalff) passen weinig bij de beschreven persoon en horen evenmin thuis in een wetenschappelijk werk. Zo zijn er meer voorbeelden van een gewild vlotte stijl, die enigszins afbreuk doet aan een overigens met waardering geschreven studie over een ten onrechte vergeten figuur.