Boekrecensie

Titel: Leids heelal. Het Loterijspel (1596) van Jan van Hout
Auteur: Johan Koppenol

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1998
ISBN 90 6550 032 4
Pagina's: 511
Prijs: ƒ 79,00

Recensie door Katrien Ruitenburg-de Bonte - 24 februari 1999

Het Loterijspel
van Jan van Hout

”Leids heelal” is een rijk geïllustreerd en omvangrijk boek. Het is het proefschrift van Johan Koppenol, waarin hij een korte literaire tekst uit het eind van de zestiende eeuw rijkelijk van reliëf voorziet. De titel verwijst naar het weidse perspectief dat zich opent bij het bestuderen van het Loterijspel van Jan van Hout.

Voordat ik de dissertatie gelezen had, vroeg ik me af of er lezers te vinden zouden zijn voor zo'n gespecialiseerde studie. Na het lezen concludeer ik dat Koppenol zijn lezers op overtuigende wijze binnenleidt in het ”Leids heelal”. Behalve door vakgenoten zal de dissertatie van Johan Koppenol over het Loterijspel van Jan van Hout uit 1596 zeker ook geraadpleegd worden door studenten. Zij kunnen zich hiermee toegang verschaffen tot een stuk van onze literatuurgeschiedenis dat tot nu toe nauwelijks ontsloten was.

”Het Loterijspel” is bijzonder, omdat het geschreven is door een man die volledig vertrouwd was met de taalmiddelen van de rederijkers én zich zonder voorbehoud openstelde voor de vernieuwingen in de letterkunde die we nu onder de noemer Renaissance plegen te brengen. Ook mensen die belangstelling hebben voor de sociale geschiedenis van de stad Leiden, voor vroeger gehanteerde methoden van armenzorg, voor de houding van gereformeerden tegenover toneelspel en loterij of voor de verhouding kerkenraad en gemeentebestuur, kunnen in deze studie iets van hun gading vinden.

Armoede
Enkele decennia na Leidens ontzet verkeert de stad in moeilijkheden. In de lakennijverheid is de klad gekomen en de stad wordt overspoeld door vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden. De kloosters zijn weggevallen als liefdadigheidsinstellingen en er moet een nieuw stelsel van armenzorg komen. Volgens de Leidse overheid is dat een overheidszaak, maar de gereformeerde diaconie is ook actief. In Leiden botst het geregeld tussen de magistraat en de kerkenraad, waarbij vaak de kerk aan het kortste eind trekt.

Jan van Hout (1542-1609), de talentvolle en invloedrijke stadssecretaris die ook goed thuis is in universitaire kringen, steunt het primaat van de stadsregering met overtuiging. Hij schetst het beleid in het Armenrapport van 1577. Nieuw is de humanistische visie dat armoede niet beschouwd moet worden als een gegeven, maar als een verschijnsel dat bestreden dient te worden. Ook wordt in dit rapport een plan ontvouwd om een nieuw gasthuis te stichten en de kosten daarvan te dekken met een loterij.

Tegen het eind van de zestiende eeuw worden de plannen concreter. Besloten wordt om het leegstaande St.-Caeciliaklooster te verbouwen tot pest- en dolhuis. Jan van Hout is er vanaf het begin nauw bij betrokken. Loterijen zijn een geaccepteerd middel, ondanks het feit dat het kansspel door de eeuwen heen fel veroordeeld is. In 1595 kreeg Delft overigens zelfs toestemming een loterij te houden om met de winst daarvan predikanten op te leiden!

Lootmeesters
Ik ben onder de indruk geraakt van de grootscheepse voorbereidingen die een loterij vergt. In het kort: de lootmeesters starten met een werkkapitaal van 13.000 gulden, waaruit de prijzen bekostigd worden. Die worden afgebeeld op de loterijkaart. Daarmee trekken de lootmeesters het land door om lotenverkopers aan te stellen. Bij hen kunnen voor zes stuivers loten gekocht worden, dat wil zeggen: men noteert de gegevens en de loterijprose (een kort rijmpje) van de inlegger, plus het aantal gekochte loten en het ontvangen geldbedrag.

In mei 1596 zijn ruim 281.000 loten verkocht. Voor elk gekocht lot wordt een lotbriefje geschreven met daarop het nummer en de prose van de inlegger. Wekenlang zijn de klerken aan het schrijven. Weeskinderen worden ingezet om de briefjes op te rollen en door een koperen ringetje te steken. Ook het even grote aantal prijs- en nietbriefjes wordt zo behandeld. De trekking duurt 53 dagen en nachten. Beurtelings worden er een naam- en een prijs- of nietbriefje getrokken en voorgelezen. De briefjes worden, weer door weeskinderen, in de volgorde van het trekken aan draden geregen, zodat mensen naderhand geen valse klachten kunnen indienen. Al het werk is niet voor niets: de loterij brengt ruim 52.000 gulden op.

Wedstrijd
Net voor het sluiten van de inleg wordt er een grote rederijkerswedstrijd gehouden om daarmee veel publiek naar Leiden te trekken en zo de opbrengst nog wat te vergroten. Tien rederijkerskamers doen mee. Ondanks de pogingen van de gereformeerden om het toneel van het toneel te laten verdwijnen, kunnen de rederijkers in ieder geval in Leiden hun gang gaan, gedekt door een magistraat die wars is van kerkelijke overheersing.

Onderdeel van deze wedstrijd is de opvoering van het Loterijspel dat Jan van Hout speciaal voor de gelegenheid geschreven heeft. De titel Loterijspel is gekozen vanwege de aanleiding, niet vanwege de inhoud van het spel. Het korte stuk (907 regels) vertelt het volgende verhaal. Boer Bouwen Aertvelt is tot twee keer toe al zijn have en goed kwijtgeraakt. Hij ontmoet een oude kennis, de onfortuinlijke zeeman Steven Golvervliet. Samen komen ze in Leiden aan, waar ze op zoek willen gaan naar iemand die hen troosten kan.

Ze ontmoeten een rechtsgeleerde die al zijn processen verloren heeft en een alchemist wiens levenswerk in rook opgegaan is. Een vinnige Vlaamse, textielarbeidster Calleken, wijst hen de weg. Pandjesbaas Winner Grypal lijkt de aangewezen figuur om een keer te brengen in hun lot, maar het strenge optreden van Ware Onderwysinge helpt hen uit de droom. Bouwen verzoent zich met God en zijn lot. De anderen sluiten zich bij hem aan, en samen roepen ze het publiek op mee te doen aan de loterij.

Religieuze les
Jan van Hout laat zijn personages in de bijpassende dialecten spreken. Fraai Leids is het dan aan het eind van de zin: „Hebdy zulx noyt gehoort dan?” Hij vermengt klassiek en christelijk gedachtegoed en hij houdt zijn religieuze les met het oog op het gemêleerde publiek met opzet algemeen. Het stuk heeft een hoog realistisch én literair gehalte. Realistisch zijn de figuren, de taal die ze spreken, en de economische omstandigheden waarin ze verkeren. Voor belezen toeschouwers heeft de tekst meerwaarde door toespelingen op Horatius en Aristophanes, en tijdgenoot Coornhert.

Goede verstaanders zullen ook begrepen hebben dat de koppeling van de vier personages aan aarde, water, lucht en vuur als achtergrond de pythagoreïsche elementenleer heeft. Jan van Hout verwerkt ook de gangbare indeling van de behoeftigen in ware armen en mensen die hun toestand aan zichzelf te wijten hebben in het Loterijspel. Een toepasselijk element in een stuk dat opgevoerd wordt ter gelegenheid van de fondswerving voor een nieuw gasthuis.

Johan Koppenol heeft veel meer gedaan dan het verzorgen van een geannoteerde uitgave van een onbekend toneelstuk. Hij heeft zichtbaar gemaakt hoe het wereldbeeld en het gedachtegoed van Jan van Hout en zijn tijdgenoten doorwerkte in het ogenschijnlijk simpele Loterijspel en hoe tegen het einde van de zestiende eeuw in Leiden stadsbestuur en welgestelde ingezetenen samenwerkten aan het vormgeven van een sociale structuur.