Recensie door dr. Hans Ester - 17 februari 1999
Nederlandse beelden
van de DDR
Sinds 3 oktober 1990 bestaat de Duitse Democratische Republiek niet meer. De twee Duitslanden zijn gedurende de afgelopen 9 jaren echter allerminst tot een harmonieuze eenheid samengesmolten. De DDR is niet tot rust gekomen en spookt in de hoofden van velen na, als object van nostalgie of als schrikbeeld. Ook om die reden is het goed om terug te kijken naar die tweede Duitse staat, die niet veel ouder werd dan 40 jaar. Jacco Pekelder onderzocht in zijn proefschrift de dynamische relatie tussen Nederland en de DDR in de jaren 1949-1989.
Jacco Pekelders boek Nederland en de DDR heeft mij bijzonder geboeid. Dat heeft vooral te maken met mijn eigen ervaringen in de DDR, een land dat ik vanaf 1967 tot 1990 ten minste tweemaal per jaar heb bezocht, vooral om daar in archieven en bibliotheken te werken. Zou ik in Pekelders verslag over de beeldvorming in Nederland met betrekking tot dat andere Duitsland eigen ervaringen in Bernau, Potsdam, Oost-Berlijn en Dresden herkennen?
Pekelder analyseert de Nederlandse verhouding tot de DDR van 1949 tot 1989, het jaar waarin op 9 november de grenzen werden geopend en de beruchte Muur viel. Deze analyse vindt met grote zorg plaats. De auteur plaatst de visie op Duitsland na 1945 en op de twee Duitslanden na 1949 in een breed politiek kader en laat duidelijk de verschillende invalshoeken vanuit uiteenlopende maatschappelijke en politieke oriëntaties in Nederland zien.
Nieuw Links
Vanuit een socialistische levensbeschouwing gezien kreeg de DDR vooral vanaf het begin van de jaren zestig een geheel andere betekenis dan aan het eind van de jaren veertig. Maar ook binnen een partij als de PvdA bestond geen eensluidend waardeoordeel over de DDR en over de houding die de Nederlandse regering tegenover deze staat zou moeten innemen.
Met een schat aan details laat Pekelder zien hoe het debat binnen de PvdA over de DDR is verlopen, waarbij de vraag of deze staat als zodanig door Nederland erkend moest worden, uiteraard het cruciale punt vormde. De discussie binnen de PvdA werd vooral door een tamelijk informele groep van partijvernieuwers, Nieuw Links genaamd, aangewakkerd. Echter, niet alle Nieuw-Linksers stonden op hetzelfde standpunt. De meest fervente voorvechter van erkenning van de DDR was Han Lammers. Op grond van wat Pekelder schrijft, ontkomt de lezer niet aan de indruk dat Han Lammers een politiek warhoofd was, een bevlogen socialist, die zich door de officiële vertegenwoordigers van de DDR een rad voor ogen liet draaien. Het valt echter niet te ontkennen dat de Nieuw-Linksers samen met mensen als Fred van der Spek uit de PSP en diverse ARP-radicalen binnen de Nederlandse beeldvorming veel hebben bijgedragen tot een opwaardering van de DDR als economisch machtig land, dat onderweg was naar grotere vrijheid en meer democratie.
Op 5 januari 1973, nadat het zogenaamde Basisverdrag tussen de Duitse Bondsrepubliek en de DDR was getekend, volgde de officiële erkenning van de DDR door Nederland. Tussen de periode voor en de periode na 1973 is er een duidelijk verschil in benadering van de DDR vanuit Nederland.
Kritische theologen
Pekelder schrijft zodanig dat zijn boek geen ogenblik saai wordt. Hij moet veel tijd in archieven in Nederland en Duitsland hebben doorgebracht. Maar stoffig is zijn analyse in het geheel niet. Een van zijn tochten bracht hem naar de Nederlandse Gemeente in Berlijn, de standplaats van de Nederlandse Hervormde Kerk in deze tot 13 augustus 1961 ongedeelde stad. Hier in de Limonenstrasse 26 in Berlijn-Lichterfelde, later wijd en zijd bekend als Hendrik-Kraemerhuis, resideerde vanaf 1950 de Nederlandse predikante Bé Ruys. Aan de activiteiten van Bé Ruys en die van haar assistenten Koos Koster, Bas Wielenga en Margriet Meindertsma besteedt dit boek zeer veel aandacht. Die aandacht is volkomen gerechtvaardigd.
De genoemde medewerkers van het Kraemerhuis waren afkomstig uit de Nederlandse Christen Studenten-Vereniging, die zeer kritisch stond tegenover de maatschappelijke verhoudingen in West-Europa en een uitgesproken voorkeur had voor een socialistische maatschappelijke en politieke orde. Het Kraemerhuis zocht en vond contacten met kritische theologen als Gollwitzer en met leidinggevende personen uit de destijds in Berlijn geconcentreerde studentenbeweging, onder wie Rudi Dutschke. Meer en meer verschoof de aandacht van Bé Ruys en de haren van de pastorale zorg voor de Nederlandse gemeente in Berlijn naar de functie van brug tussen Oost en West, waarbij Oost in steeds sterkere mate het doel van alle inspanningen werd. Hier ligt ook de reden voor de vervreemding tussen Bé Ruys en de theologe Hebe Kohlbrugge. Hebe Kohlbrugge, bijgestaan door onder meer Ad den Besten, zette zich ook in voor de dialoog tussen het christendom en het marxisme, maar dan zonder ideologische verkleuring in de richting van rood. Met de ontwikkeling van de zogenaamde Praagse Vredesconferentie van de Tsjechische theoloog Hromadka kon Bé Ruys zich geheel vereenzelvigen, terwijl Kohlbrugge haar waakzaamheid nooit liet varen.
In haar antikapitalistische en antiwesterse gezindheid liet Bé Ruys zich zelfs voor het karretje van de Oostduitse Staatssicherheit spannen. Daar doet ze in vraaggesprekken luchtig over, maar ik vond het toch schokkend om dit via Pekelders proefschrift te moeten vernemen. Het schokkendst is het echter om te lezen hoe gemakkelijk sommige hervormde theologen destijds in politiek opzicht te verleiden waren.
Culturele contacten
Pekelder heeft een boek gepubliceerd dat iedereen die met het onderwerp Nederland en de DDR iets wil doen, moet raadplegen alvorens zelf tot schrijven over te gaan. Toch heeft dit degelijke en zeer leesbare proefschrift mij met twee vragen laten zitten. De eerste vraag heeft betrekking op de fascinatie die de DDR voor een aanzienlijke groep Nederlanders heeft gehad. De psychologische verklaring die Pekelder voor de aantrekkingskracht van de DDR geeft de DDR als projectie van fundamenteel ongenoegen over de eigen politieke en sociale context vind ik ontoereikend.
Wat Pekelder over het hoofd ziet, is het feit dat de contacten met de DDR dikwijls via doorsnee burgers in de DDR liepen. Die contacten hadden dat zijn mijn eigen ervaringen een veel authentieker en menselijker karakter dan vergelijkbare ervaringen met West-Duitsers. Dat had met de loop der geschiedenis te maken. De DDR was immers uitermate armoedig begonnen en eindigde zelfs in 1989 bepaald niet in een rooskleurige situatie. De DDR droeg tijdens haar hele bestaan de sporen van de Tweede Wereldoorlog en was uiterlijk gezien niet los te maken van de verwoestingen van die oorlog. Dat aspect moet in veel Nederlanders iets van meegevoel hebben teweeggebracht. In de DDR praatte je over het Derde Rijk, omdat het overal om je heen nog zichtbaar was.
Mijn tweede vraag is eerder een fundamenteel bezwaar tegen Pekelders opzet. Hij gaat niet op de culturele contacten in engere zin tussen Nederland en de DDR in, omdat die volgens hem slechts een kleine groep raakten. Hier verschil ik principieel van mening met Pekelder. Het zijn juist auteurs uit de DDR zoals Christa Wolf, Johannes Bobrowski, Brigitte Reimann en Anna Seghers geweest die zó wezenlijk over de mens schreven, dat hun niveau een positieve uitwerking had op het beeld van de staat en de gemeenschap waarmee zij verbonden waren. Een Nederlandse schrijver als Ad den Besten bijvoorbeeld heeft vooral met betrekking tot het inzicht in het literaire leven binnen de DDR de rol van bemiddelaar gespeeld. Dat heeft volstrekt geen marginaal effect gehad. Evenzeer moet hier de reeks German Monitor van uitgeverij Rodopi uit Amsterdam vermeld worden, waarin waardevolle studies over de DDR verschenen, die ten minste de docenten Duits in Nederland bereikten.
|