Recensie door dr. O. W. Dubois - 17 februari 1999
Gedachten krijgen geen plaats in bezield verband
Het voorgeslacht
van E. H. Kossmann
Ernst Heinrich Kossmann (1923) behoort tot de prominente Nederlandse historici. Zijn tweedelige studie De Lage Landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België (1986) is een standaardwerk. Kossmann is een man van grote lijnen en concepten. In de bundel Familiearchief betreedt hij echter het terrein van de petite histoire en vertelt hij over zijn voorgeslacht en zichzelf.
De van een aantal foto's voorziene bundel opent met het stuk Lotgevallen, een biografische schets van overgrootvader Heinrich Kossmann (1813-1898), eerder verschenen in Kossmanns Politieke theorie en geschiedenis (1987). Heinrich Kossmann was afkomstig uit de orthodox-Joodse kleinburgerij van een Rijnlands stadje en ging in Heidelberg natuurwetenschappen studeren. Een materialist was hij echter niet en zou hij ook nooit worden, temeer daar hij geloofde in de vormende kracht van de natuurwetenschappen die de mens een blik in de geheimzinnige wetten van de oerkrachten gunnen.
De jonge Kossmann had hooggestemde idealen en leed onder de botsing met de vaak bittere werkelijkheid. Hierover voerde hij uitvoerige gesprekken met zijn vriend Moses Hess (1812-1875), de latere zionist, door E. H. Kossmann omschreven als een extatische denker.
Petersburg
In Heidelberg kwam Heinrich Kossmann in aanraking met een christelijke weduwe en haar twee dochters. Dit was een gecultiveerd, idealistisch milieu, waarschijnlijk enigszins neigend naar een piëtistische geloofsbeleving, gekenmerkt door een eigenaardige religieuze spanning, hooggestemde gevoeligheid, sociale bewogenheid een stemming die wij in Nederland met het Réveil associëren. (blz. 35-36) Onder invloed hiervan moet zijn bekering tot het christendom zijn begonnen, een bekering die met grote ernst en diepe emotie gepaard moet zijn gegaan, aldus zijn nazaat.
Zijn verdere lotgevallen brachten Kossmann naar Petersburg, waar hij ruim 20 jaar les heeft gegeven aan een Duitstalig instituut voor middelbaar en gymnasiaal onderwijs en tevens ernst maakte met zijn taak als pedagoog. In 1863 keerde hij terug naar Duitsland en vestigde zich te Karlsruhe. Hier hield hij een pension voor jongens die hoger onderwijs volgden en doceerde hij tevens aan een school voor onderwijzeressen. In 1898 stierf hij als een gerespecteerd burger.
Huizinga
Het tweede en grotere deel van de bundel bevat 32 Kleine geschiedenissen, waarvan tien eerder verschenen in het Historisch Nieuwsblad van 1997 en 1998. Vier stukken gaan over vader Friedrich Heinrich Karl Kossmann (1893-1968), uit wiens dagboek onder andere een als verschrikkelijk ervaren tentamen bij Huizinga in 1915 wordt weergegeven; dit vanwege Huizinga's loome manier van vragen en helemaal geen leiding aan het gesprek geven. (blz. 80)
De overige Kleine geschiedenissen gaan over leven en werk van Kossmann zelf: zijn ervaringen als dwangarbeider in Duitsland, de geschiedenisstudie in Leiden en de jaren als hoogleraar, eerst in Londen (1957-1965), later in Groningen (1966-1987). Zijn korte karakterschetsen van enkele Nederlandse historici als Locher, Rüter, Renier, Geyl en Van Winter, van buitenlandse als Cobban en Bromley, evenals de notities over de jaren vijftig en het beeld daarvan in de geschiedschrijving zijn niet oninteressant, maar zullen voornamelijk historici boeien. Een aardig stukje universiteitsgeschiedenis is de weergave van het universitair democratiseringsproces van de jaren zestig in Groningen.
Na zijn proefschrift (1954) over een onderwerp uit de zeventiende-eeuwse politieke Franse geschiedenis wendde Kossmann zich tot de Nederlandse geschiedenis. In 1960 verscheen Politieke theorie in het zeventiende-eeuwse Nederland, in 1976 De Lage Landen 1780-1940. Anderhalve eeuw Nederland en België, waarvan in 1978 een Engelstalige versie verscheen, en waaruit ten slotte het hierboven genoemde tweedelige werk is gegroeid. Ondanks de mooie jaren die hij aan het schrijven hiervan beleefde, heeft dit werk niet zijn blijvende liefde. Deze gaat uit naar enkele kleinere geschriften, waaronder dat over Thorbecke en het historisme (1982), en hij zou zich dan ook gelukkig prijzen, zo besluit hij zijn laatste stuk, voort te leven als auteur van een klein meesterwerk.
Onderhoudend verteller
Kossmann is een onderhoudende verteller en sommige lezers zullen graag van allerlei persoonlijke zaken kennisnemen. Men kan zich echter afvragen of deze au fond op de eigen persoon en kring gerichte geschiedenissen nu beslist gebundeld hadden moeten worden. Is het niet te veel van het goede om elders verschenen stukken te bundelen en had het overige niet beter in de bureaulade kunnen blijven rusten? Is het nu werkelijk nodig dat we allerlei details van Kossmann en zijn familie weten, al is het overigens waar dat overgrootvader Kossmann in het breder verband van zijn tijd en milieu geplaatst wordt en tevens interessante sfeer- en karaktertekeningen worden gegeven.
Vooral met betrekking tot de Kleine geschiedenissen blijft echter de vraag: wat is de zin van deze microgeschiedenis? Te vrezen valt vooral een negatieve: voldoening aan de moderne en ongezonde nieuwsgierigheid naar persoonlijke lotgevallen van anderen. Historici moeten niet over zichzelf of eigen familie schrijven. Zij dienen wars te zijn van egocentriciteit. Hun taak is het aanschouwelijk maken van het verleden.
Ten slotte wreekt zich in deze stukken het gemis van een uitgesproken levensbeschouwing bij de schrijver, die zegt ongelovig te zijn en kennelijk, voorzover althans valt waar te nemen, ook niet door een andere leidende gedachte in leven en werk bezield wordt. Gevoelens en gedachten blijven daardoor te veel op zichzelf staan en krijgen geen plaats in wat de dichter Marsman een bezield verband heeft genoemd.
Samenvattend: een niet onaardige maar naar mijn inzicht overbodige uitgave.
|