Boekrecensie

Titel: Ik was een tijdje een ander
Auteur: Pauline Wesselink

Uitgeverij: Conserve
Schoorl, 1998
ISBN 90 5429 104 4
Pagina's: 119
Prijs: ƒ 29,95

Recensie door W. M. Bakker - 27 januari 1999

Joodse vrouw overleeft oorlog op naam van ander

Uit het zicht verdwenen

Ze is 87 jaar en heeft een veelbewogen leven achter de rug. In ”Ik was een tijdje een ander” doet Rie Stants-Gerritse via de pen van haar schoondochter Pauline Wesselink verslag van de jaren rond de Tweede Wereldoorlog. Een „uniek” levensverhaal, aldus de achterflap. „Voorzover bekend is zij de enige joodse vrouw geweest die zich aan het begin van de Tweede Wereldoorlog als vermist heeft laten opgeven en zich uit het bevolkingsregister heeft laten uitschrijven.”

Rie groeit als een van de acht kinderen in een Joods gezin in Amsterdam op. Religie speelt in hun leven geen grote rol. „Mijn ouders waren beiden van joodse afkomst, maar gelovig waren ze niet. We deden niet aan godsdienst, hadden geen geloof, voelden ons niet joods en niet anders dan andere Nederlanders.”

Via buurkinderen komt Rie soms wel in de kerk of op de zondagsschool, die haar beide evenzeer boeien. Haar latere vriendschap met een rooms-katholieke jongen mondt niet uit in een huwelijk, omdat Rie zich niet bij de kerk wil aansluiten zonder te geloven. Ze heeft zich op dat moment al laten uitschrijven uit de joodse gemeente omdat ze „nergens bij wil horen,” Een opmerkelijke stap.

Ze raakt bevriend met een door een Nederlands echtpaar geadopteerde jongen, van geboorte een Tsjech: Joska. Hij zorgt ervoor dat Rie begin 1941 kan onderduiken. Haar ouders laten haar, op advies van een Poolse, joodse communist, als vermist opgeven. Dat leidt ertoe dat haar naam na 8 weken uit het bevolkingsregister wordt geschrapt. Met een vervalst persoonsbewijs en met anders gekapt en geverfd haar gaat ze verder als de studente Rina van Raalte door het leven.

Bevrijding
Ze trekt bij het Apeldoornse gezin Van Vught in. „Ik was uit het zicht verdwenen. Mijn ouders en ik hadden geen contact, zoals wij hadden afgesproken. Ik had me zodanig verplaatst in Rina, dat ik haar werkelijk was geworden. Ik had mij vanaf het begin voorgehouden dat Rie Gerritse er gewoon niet meer was.” In Apeldoorn doet ze zich voor als de vriendin van een van de dochters uit het 'onderduikgezin'. Verschillende confrontaties met Duitsers brengen haar niet in de problemen.

In 1943 vertrekt ze voor enkele maanden naar een vriendin in Hilversum. In Apeldoorn maakt ze later de hongerwinter mee en, op 17 april 1945, de bevrijding. „Ik probeerde mijn valse persoonsbewijs in te leveren, maar kreeg geen ander zolang ik niet kon bewijzen wie ik was. Mijn identiteit kreeg ik niet zomaar terug.”

Het blijkt voor Joska en Rie niet mogelijk in ondertrouw te gaan. „De autoriteiten zeiden dat ik wel een NSB'er of een Duitse kon zijn. Ze eisten dat ik door tien mensen geïdentificeerd zou worden. Het was een eigenaardig gevoel dat ik moest bewijzen dat ik mezelf was.” Tien mensen, onder wie haar ouders, die in Kamp Westerbork zijn bevrijd, verklaren dat ze Marie (Rie) Gerritse is.

Uiteindelijk gaat ze niet met Joska in ondertrouw. Hij durft het huwelijk niet aan en vertrekt. Later doet ze een vergelijkbare ervaring met een Canadese soldaat op. In 1947 huwt ze een weduwnaar. „Ik ben een van de 25.000 Nederlandse joden die door onder te duiken de dans kon ontspringen”, zegt Rie in het naschrift. De wijze waarop dat gebeurde, maakt haar levensverhaal „uniek.”

Ouders
In het grootste deel van het boek blikt Rie Gerritse in de ikvorm terug. In het tweede deel heeft de auteur ook veel brieven opgenomen, die Rie tussen 1943 en 1947 aan haar vriendin Frida van Vught schreef. De schrijfster, auteur bij het jeugdblad ”Samsam” van het Koninklijk Instituut voor de Tropen, heeft er een prettig leesbaar geheel van gemaakt, dat met (kwalitatief soms matige) historische foto's van veel personen die in het boek voorkomen, is verlucht.

Dat deze uitgave iets wezenlijks toevoegt aan de onnoemelijke hoeveelheid persoonlijke documenten die reeds over de Tweede Wereldoorlog geschreven zijn, ligt vooral in het gegeven dat Rie een bijzondere weg ging. Een aantal elementen had nader uitgewerkt kunnen worden. Zo vermeldt het boek weinig over de relatie tussen Rie en Joska tijdens de onderduikperiode. Hun verloving moet voor Rie in die tijd toch een belangrijke gebeurtenis zijn geweest.

Verschillende aspecten die worden aangestipt, roepen vragen op die niet beantwoord worden. Zo zegt Rie dat ze zich zodanig in Rina verplaatste, „dat ik haar werkelijk was geworden.” Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat ze het persoonsbewijs kreeg van „een hoer, die het bewijs als vermist opgaf?” Ook de relatie van Rie met het echtpaar Van Vught is intrigerend, zeker als je die vergelijkt met de wijze waarop ze de band met haar vader en moeder beschrijft.

In het begin komt kort aan de orde dat Rie een emotionele warmte in de omgang met haar ouders miste. Van haar vader zegt ze dat hij een goede man was, „maar ik geloof niet dat hij van kinderen hield.” In hoeverre werkt die gedachte door in de goede band die ze met „papa en mama Van Vught” kreeg? Over dergelijke onderdelen had het verhaal wat mij betreft uitvoeriger mogen zijn. Of overvraag ik nu de auteur?