Boekrecensie

Titel: Het oog van de meester; Vestdijk als recensent
Redactie: Harry Bekkering e.a.

Uitgeverij: Nijgh en Van Ditmar
Amsterdam, 1998
ISBN 90 3887 817 6
Pagina's: 174
Prijs: ƒ 37,50

Titel: Mieke kiest Simon. S. Vestdijk 1898-1998
Uitgeverij: Aspekt/De Prom
Baarn, 1998
ISBN 90 6801 608 3
Pagina's: 144
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door Enny de Bruijn - 6 januari 1999

Recensent blijkt slechts een broodetende profeet

Het oordeel van Vestdijk

Eindelijk gerechtigheid. Acht door Vestdijk gerecenseerde schrijvers krijgen –weliswaar lang na dato– de gelegenheid hún kant van het verhaal toe te lichten. De reacties van Hella Haasse, Guillaume van der Graft, Theun de Vries en diverse anderen zijn opgenomen in ”Het oog van de meester”, het Vestdijk-jaarboek 1998. Verder maakte Vestdijks weduwe een persoonlijke keus uit zijn werk in de bundel ”Mieke kiest Simon”.

Dat schrijvers op een recensie van hun werk reageren, is niet gebruikelijk. Hun roman of dichtbundel moet immers voor zichzelf spreken. Toch kan het gebeuren dat een criticus zich in zijn oordeel vergist, de dingen verkeerd uitlegt of gewoon niet goed leest. Zelfs een groot recensent als Vestdijk ontkwam daar niet aan. Dat blijkt overtuigend uit de bijdragen in ”Het oog van de meester”: acht reacties van nog levende schrijvers, acht artikelen over het werk van overleden auteurs én drie hoofdstukken vol herinneringen aan Vestdijk.

Historische roman
Op de eerste historische roman van Hella Haasse had Vestdijk nogal wat kritiek. Hij beschouwde het boek als te gladjes geschreven, te kroniekachtig, te weinig creatief. Van Hella Haasse had hij meer verwacht dan „dit nauwelijks op originaliteit aanspraak makende 'navertellen' der geschiedenis.” ”Het woud der verwachting” heeft het echter langer, en met aanzienlijk groter succes, volgehouden dan Vestdijks eigen romans. Reactie van de schrijfster: „Het boek blijkt na een halve eeuw (...) nog steeds een als historische roman gekwalificeerd werk te zijn, en als zodanig door de literaire kritieken besproken te worden, in gunstige zin. Wat kan ik daar nog aan toevoegen? De tijd heeft Vestdijk ongelijk gegeven.”

In de gedichten van Guillaume van der Graft meent Vestdijk literaire verbanden te ontdekken die de schrijver zelf ontgaan: „Ja, waar had Van der Graft dat vandaan? Wel, uit zijn duim – hetgeen bij dichters zó voor de hand ligt dat Vestdijk er niet opkwam.” Bij zijn interpretatie van de regel „Laten we ongelovig zijn” gaat het bijvoorbeeld mis. Vestdijk zoekt er van alles achter: twijfel, tegemoetkomen aan de ongelovige lezer, erkennen van een cultureel gegeven. Niets van dat alles was de bedoeling, zegt Van der Graft. De regel moet gewoon in z'n context gelezen worden: „Laten we zingen zing dan mee/ tegen het geld en tegen de goden/ laten we ongelovig zijn.”

Met enige zelfspot beticht de auteur zich van „een verregaand staaltje van beroepsdeformatie.” Als „naïeve predikheer” denkt hij ten onrechte dat de „intellectueel zeer bemiddelde lezer zo'n zegswijze wel verstaan zal. Maar Vestdijk was niet thuis in deze taalkring (...) en vroeg zich dientengevolge verwonderd af wat er toch mee bedoeld mocht zijn!”

Helder zicht
Toch zijn er ook auteurs die na het verstrijken van een halve eeuw erkennen dat Vestdijk gelijk gehad heeft. Leo Vroman bijvoorbeeld zou zijn verzen precies zo uitgelegd hebben als Vestdijk deed. En Theun de Vries, met de mildheid van de ouderdom, geeft toe dat Vestdijk zeer scherp de zwakke plekken in zijn poëzie wist aan te wijzen. De Vries: „Nu ik die bundels na zoveel jaren zelf nog eens doorlees, geef ik hem gelijk. Zijn lyrische scherpzinnigheid –of als men wil helderziendheid– bedroog hem in dit opzicht niet; hij vond de twee bundels een achteruitgang vergeleken bij mijn vroegere.”

”Het oog van de meester” richt zich niet alleen op de steeds afnemende kring van Vestdijk-bewonderaars, maar ook op lezers die belangstelling hebben voor de functie van literaire kritiek. De toets van de wetenschap kan deze verzameling samengeraapte, volstrekt onvergelijkbare reacties niet doorstaan. De bundel bereikt wél dat het belang van de literaire kritiek tot z'n ware proporties teruggebracht wordt. Kritiek bedrijven lijkt op koffiedik kijken, elk oordeel is relatief, en de recensent is slechts een broodetende profeet. Alleen de tijd maakt –achteraf– het zicht helderder.

Helemaal eerlijk is de discussie in dit Vestdijk-jaarboek dus niet. Pierre H. Dubois vat het probleem treffend samen: „Reageren op een kritiek van bijna een halve eeuw geleden is een absurdistische bezigheid (...) Wat ik er toen van dacht, zou ik niet meer weten. Wat ik er nú over denk, komt uiteraard uit een perspectief dat ik destijds niet hebben kon.”

Mieke
De stroom van Vestdijk-literatuur is overigens nog niet ten einde. Op de grens van het herdenkingsjaar –in 1998 was het een eeuw geleden dat de schrijver geboren werd– verscheen ook de bundel ”Mieke kiest Simon”. Vestdijks weduwe maakte haar hoogstpersoonlijke selectie uit zijn werk: een fragment uit de roman ”Ivoren wachters”, het verhaal ”De verdwenen horlogemaker”, twee essays (over Mahler en over de historische roman) en een aantal gedichten.

De uitgever lijkt gedreven door een motivatie die op de achterflap van het boek verwoord wordt: „Nederland gaat zijn grootste schrijver vieren.” Wie daarbij met ”Nederland” bedoeld wordt, is de vraag. Populair is Vestdijk al lang niet meer, en over zijn grootheid valt zeker te twisten. In feite bevat deze bundel niets nieuws. Zelfs geen inleiding op de geselecteerde stukken kan erop overschieten. Dat verhindert de uitgever niet om zich te laten verleiden tot superlatieven: „Dit zeldzaam memorabele boek biedt de hele Vestdijk door het oog van Mieke.” Maar wat voegt het oog van Mieke eigenlijk toe?