Boekrecensie

Titel: Gerard Geldenhouwer van Nijmegen (1482-1542). Historische werken
Redactie: István Bejczy e.a.
Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1998
ISBN 90 6550 033 2
Pagina's: 232
Prijs: ƒ 49

Recensie door dr. O. W. Dubois - 16 december 1998

Oudste kern van Bataafse
rijk lag in Gelre

Geschiedenis is meer dan louter weergave van feiten. Naar een woord van Huizinga is zij de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden. In deze omgang met het verleden speelt de vraag naar de nationale identiteit, een begrip waaraan in het algemeen een positieve lading wordt gegeven, een belangrijke rol. Vooral vroegere historici ontwierpen graag geïdealiseerde beelden van ons vaderlands verleden.

Tot hen behoorde ook de uit Nijmegen afkomstige en later protestants geworden historicus Geldenhouwer (1482-1542), een van de Noord-Nederlandse humanisten die grote belangstelling hadden voor de geschiedenis van eigen land of streek en daarbij teruggingen tot de Bataven aan het begin van onze jaartelling. Voor een ideaalbeeld van deze voorouders ging men graag te rade bij klassieke geschiedschrijvers als Tacitus, die de dapperheid van de Bataven, waaruit Romeinse keizers bij voorkeur hun lijfwacht samenstelden, had geroemd: „Via de Bataven straalde de glans van de antieke beschaving als het ware op de Nederlanden af. Zo konden onze gewesten iets tegenover het Italiaanse humanisme stellen, dat zich opwierp als de exclusieve erfgenaam van het oude Rome” (pag. 9).

Onze geschiedenis was roemrijk en onze voorvaderen waren dapper, aldus het beeld waaraan de fantasie van Geldenhouwer en de zijnen haar deel had. Maar waar hadden de Bataven nu gewoond? De beantwoording van deze vraag was niet onbelangrijk. Hiervan immers hing het af welk gewest zich als de werkelijke erfgenaam van het voorbeeldige Batavia kon beschouwen.

Nijmegen
Tamelijk algemeen was aanvankelijk de identificatie van Holland (het huidige Noord- en Zuid-Holland) met Batavia. Geldenhouwer verzette zich tegen deze exclusief Hollandse identificatie. In zijn “Lucubratiuncula de Batavorum insula” (”Kleine studie over het eiland van de Bataven”) pleitte hij ervoor óók de Betuwe tot Batavia te rekenen. Een sterke aanspraak van Gelre op het Bataafse verleden was dit nog niet. Maar in zijn historisch hoofdwerk “Historia Batavica”, waarvan de omvang circa 120 bladzijden van het tekstgedeelte van deze uitgave in beslag neemt tegenover circa 70 bladzijden voor de drie andere teksten tezamen, kwam hij tot een verdergaande conclusie: de oudste kern van het Bataafse rijk diende in zijn eigen gewest Gelre gesitueerd te worden, met Nijmegen als hoofdstad; overigens rekende hij ook het zuiden van Holland tot het oude Batavia.

Deze visie werd spoedig gemeengoed, zelfs in het nogal chauvinistische Holland. Dit bleek uit de overname van Geldenhouwers opvattingen in een schoolboek voor vaderlandse geschiedenis dat tussen 1538-1802 zeventig drukken beleefde. Dankzij Geldenhouwer was het Bataafse verleden een algemeen Nederlandse aangelegenheid geworden, zo concluderen de uitgevers.

Nationale identiteit
Algemeen was en bleef het uiterst gunstige beeld van de Bataven gedurende deze periode. Er heerste soms een ware Bataven-cultus en graag spiegelde men zich aan de veronderstelde deugden en idealen van de Bataven, met wie men de Nederlandse geschiedenis liet beginnen. Voor het laatst kwam dit tot uiting in de naamgeving van ons land in 1795 als “Bataafse Republiek”. Na die tijd stierf de mythe aan het ontstaan waarvan Geldenhouwer zo'n groot aandeel had gehad.

De betekenis van deze twee Bataafse kronieken –en in mindere mate geldt dit ook voor “Germaniae Inferioris historiae”, waarin enkele Bataafse plaatsnamen worden toegelicht en de “Germanicarum historiarum illustratio”, die een overzicht bevat van de namen en daden van de Utrechtse bisschoppen van 695-1529– voor nu is gelegen in het inzicht dat men krijgt in de geschiedbeelden van een zestiende-eeuwse historicus die zijn land en gewest graag een roemrijke geschiedenis wilde geven en daaraan de werkelijkheid soms aanpaste. Geschiedenis in dienst van nationale identiteit: zo kan Geldenhouwers geschiedschrijving worden samengevat. En meer algemeen wordt weer eens duidelijk hoezeer beeld en werkelijkheid met elkaar vervlochten kunnen zijn.

De inleiding en de uitvoerige annotatie zijn voortreffelijk en voorzover ik dat kan beoordelen, geldt dit ook voor de vertaling die steeds naast de originele Latijnse tekst is afgedrukt. Voor een beperkte kring van historici is dit een interessante uitgave.