Boekrecensie

Titel: Geschiedenis van Dordrecht 1572 tot 1813
Redactie: Willem Frijhoff, Hubert Nusteling en Marijke Spies
Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1998
ISBN 90 6550 601 2
Pagina's: 436
Prijs: ƒ 85

Recensie door B. L. P. Tramper - 2 december 1998

Dordrecht: eigenzinnige stad met calvinistische traditie

Smaakmaker in kerk en staat

Prins Willem van Oranje openbaarde er zijn definitieve keus voor het calvinisme en nam er voor het eerst deel aan het heilig avondmaal. Het tekent het belang van de bijdrage die de stad Dordrecht heeft geleverd in de strijd voor een zelfstandig Nederland en de bescherming van de kerk der Hervorming. Toch wist de oudste stad van Holland haar spilfunctie in het politieke en het theologische krachtenveld niet te handhaven. Deel 2 van de imposante serie over de geschiedenis van Dordrecht belicht de achtergronden.

Arien Janssen Pluim, schipper, en Aarjaantje Carels gaan op 7 juni 1665 in ondertrouw. Ze wonen beiden op loopafstand van de Nieuwkerk in Dordrecht. Toch vindt hun huwelijk niet in de stad zelf plaats, maar in Dubbeldam, op 5 juli. Trouwen buiten de stad is in de 17e eeuw populair. In het jaar waarin Arien en Aarjaantje elkaar de rechterhand geven, worden 95 van de 240 huwelijken in de dorpen rondom Dordrecht gesloten. Vooral Dubbeldam is in trek. Aan het modeverschijnsel doen alle lagen van de bevolking mee, de regentengeslachten uitgezonderd.

De stedelingen vieren de trouwdag graag op het platteland, in een klein dorp met een gezellige herberg en een monumentaal kerkje. Voor een feest wordt veel geld uitgetrokken, buitenlanders verbazen zich over de immer zo zuinige Hollanders. Ooggetuigen melden dat families graag een rondrit maken met „een berlijn, bolderwagen, koetswagen ende ander rijtuyg hoegenaamt, mitsgaders ook met jagten”.

Minder gecharmeerd van de uitbundige vreugde is de Nederduitse gereformeerde gemeente, die herhaaldelijk bij de overheid aandringt op maatregelen. De diaconie heeft al bepaald dat elk stel vijftig harde guldens moet betalen voor de armen in geval het buiten de stad trouwt, eenzesde deel van het jaarloon van een geschoold arbeider. De roep van de kerk krijgt pas in het begin van de achttiende eeuw weerklank.

Vier tweelingen
Het trouwgedrag illustreert het dagelijkse reilen en zeilen in Dordrecht in de zeventiende eeuw en wordt uitvoerig beschreven in het tweede deel van de serie over de geschiedenis van de Merwestad. Het boek begint in 1572, toen de Opstand tegen Philips II vaste vormen kreeg. Het beschrijft vervolgens de periode tot 1813, het jaar van de proclamatie van het Koninkrijk der Nederlanden.

Het onderzoek voor het standaardwerk, dat door de gemeente Dordrecht wordt gesubsidieerd, staat onder leiding van prof. dr. W. Th. M. Frijhoff, hoogleraar in de geschiedenis van de nieuwe tijd aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Vijftien auteurs halen een schat van gegevens over de politiek, de sociale en de kerkelijke verhoudingen, de gezondheidszorg, de cultuur en de ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening boven water.

In twintig hoofdstukken brengen zij verslag uit, gelardeerd met talrijke anekdotes. Zoals het verhaal over de vrouw van mandenmaker Arend van Eijk die in 1644 voor de vierde keer een tweeling ter wereld bracht. Of het verbod van de overheid dat een leproos „met sijn blote voeten onbedeckt over de straat ging”. Het boek is voorzien van bijna 150 illustraties (schilderijen, aquarellen en stadsplattegronden) met de Grote Kerk als het meest uitgebeeld stadsobject.

De rode draad is dat Dordrecht zich nooit afkerig heeft getoond van dominantie op nationaal niveau, maar dat de stad tot omstreeks 1700 meer succes boekte in het zetten van de toon op politiek en kerkelijk terrein dan daarna. In de 17e eeuw kwamen ook allerlei grote infrastructurele projecten totstand. Er werden havens aangelegd, wijken uit de grond gestampt en polders drooggelegd.

De omslag voltrok zich na de eeuwwisseling, toen de stad „een inzinking met dramatische trekken” beleefde: het aantal inwoners kelderde van 20.000 naar 13.500, het gemeentebestuur stak zich diep in de schulden en veel buurten verpauperden. De stad, die zich vanouds richtte op de handel over water, moest in Rotterdam als zeehaven zijn meerdere erkennen, terwijl Amsterdam in de binnenvaart meer en meer aan de touwtjes ging trekken.

Kerkorde
Zonder meer heeft Dordrecht –dat zichzelf volgens prof. Frijhoff altijd beschouwd heeft als autonoom, zelfbewust, inventief en soms wat eigenzinnig– in de strijd voor nationale zelfstandigheid en bescherming van het calvinisme belangrijke bijdragen geleverd. Dordt had op 25 juni 1572 de Vuilpoort voor de watergeuzen geopend en verklaarde zich „onder het gouvernement van den prins van Orangien te begeven ende den hartoge van Alva voor vijant te verklaren”. Terwijl de bevolking de overgang van het rooms-katholicisme naar het protestantisme vierde en twee eerwaarde ballingen aankwamen om de gemeente te dienen als herder en leraar, Johannes Lippius uit Wezel en Bartholdus Wilhelmi uit Londen, nodigde de stad de Hollandse steden uit voor overleg met Willem van Oranje.

Twaalf steden gaven gehoor aan die oproep, waaronder Gouda, Leiden en Enkhuizen, en kwamen op 19 juli in het klooster van de augustijnen, in het Hof, bijeen. „Deze openlijke daad van verzet tegen het wettig gezag in Holland was een belangrijk moment in de Opstand. De machtsbasis van Oranje werd er militair en politiek door vergroot, aangezien de steden geduchte bolwerken vormden en hij als stadhouder van Holland werd erkend”.

Avondmaal
Willem van Oranje keerde geregeld naar Dordrecht terug. Juist daar zou hij zijn definitieve keuze voor het calvinisme openbaren, dat de enige erkende godsdienst werd. In een gereformeerde kerkdienst nam de prins er op 21 maart 1574 voor het eerst aan het heilig avondmaal deel.

In Dordrecht werden ook belangrijke vergaderingen gehouden van het kerkverband dat in de vrije gewesten werd opgebouwd. In 1574 vond in de stad een provinciale synode van de Gereformeerde Kerk plaats. Vier jaar later vergaderde er, eveneens in het Hof, de eerste nationale synode van de Nederduitse Gereformeerde Kerk, en in 1618-1619 bood de stad in de Kloveniersdoelen aan de Doelstraat gastvrijheid aan de befaamde internationale synode.

Dordt verbond zijn naam aan de kerk, want het derde belijdenisgeschrift dat tijdens die vergadering aan het fundament van de kerk werd gevoegd, kreeg de naam Vijf Artikelen tegen de Remonstranten ofwel Dordtse Leerregels. Tegelijk ging het huishoudelijk reglement van de gereformeerden, hoewel al veel eerder opgesteld in Emden, als de Dordtse Kerkorde de geschiedenis in.

Johan de Witt
Het boek beschrijft vervolgens hoe de stad meedeint op de golven van liefde en haat tussen de provincies en het Huis van Oranje. De stad had op die onderlinge verhouding zeker invloed. Toen de regenten in 1650 de macht op de Oranjes overnamen, leverde Dordrecht in de persoon van Johan de Witt de leider (raadpensionaris) aan het regeringsapparaat van de Republiek der Verenigde Provincies.

Twintig jaar later, in 1672, werd De Witt verantwoordelijk gehouden voor de militaire zwakte van het land, waardoor het bijna onder de voet werd gelopen. Hij werd in augustus samen met zijn broer Cornelis geëxecuteerd. De prelude van de gewelddadigheden had twee maanden eerder plaatsgevonden in de Merwestad. De Dordtenaren hadden toen het stadsbestuur met rellen gedwongen partij te kiezen voor de jonge prins Willem III, de latere koning van Engeland.

Na de eeuwwisseling voltrok zich een herhaling van de gebeurtenissen, maar toen „had Dordrecht aanmerkelijk minder in de melk te brokkelen”, concludeert dr. H. Nusteling in zijn bijdrage. Juist op dit punt zou het boek wellicht dieper kunnen graven. Dat Dordrecht invloed heeft gehad op nationaal niveau, wordt keer op keer duidelijk. Maar de wijze waarop komt niet altijd even goed uit de verf. Welke politieke rol speelde Dordrecht nu precies in de vergaderingen van de Staten van Holland? Hebben de Dordtse predikanten op het regeringsbeleid invloed uitgeoefend, zoals dat bijvoorbeeld ook in Middelburg gebeurde?

Mijlpaal
In zijn inleiding verontschuldigt prof. Frijhoff zich bij voorbaat voor die leemte. Hij plaatst er echter tegenover dat „nooit eerder kerkgeschiedenis en onderwijs van Dordt zo volledig en systematisch werden beschreven”. Maar op dat vlak rijzen soortgelijke vragen. Welke invloed hebben de predikanten in Dordrecht gehad op de beroemde synode van 1618-1619? Over die mijlpaal in de geschiedenis wordt in het boek nauwelijks een woord gerept.

Vroomheidshistoricus prof. dr. F. A. van Lieburg neemt de kerkgeschiedenis voor zijn rekening onder het thema “Geloven op vele manieren”. In vlotte bewoordingen maakt hij duidelijk dat Dordrecht van meet af aan een sterke calvinistische traditie heeft opgebouwd, hoewel dat naar de maatstaf van haar bevolking aanvankelijk tegenviel. Op de 12.000 inwoners in 1574 telde de kerk slechts 520 belijdende lidmaten, in die tijd allen avondmaalsganger. Pas toen de Opstand in het voordeel van de Republiek werd beslist, maakte de kerk een sterke groei door. In 1660 deed de achtste predikant intrede in de stad. Ruim een eeuw later telde Dordrecht 18.000 inwoners, van wie er 15.000 de gereformeerde religie zeiden aan te hangen, hoewel volgens een berichtgever eenderde deel belijdend lidmaat was.

De kerk groeide uit tot een stadsgemeente met uiteenlopende liggingen en schakeringen. „Bij de beroeping van predikanten werd niet alleen op persoonlijke en sociale achtergronden gelet”, aldus Van Lieburg. „De theologische kleur was zeker zo belangrijk, vooral om het evenwicht te bewaren in de stichting en de vrede van de gemeente. In 1620 verlangden de Dordtenaren de komst van de rechtzinnige, maar vooral vrome predikant Godefridus Udemans uit Zierikzee. Nadat hij had bedankt, kwam een geestverwant uit een Zeeuws dorp in beeld, die niettemin bewust werd gepasseerd. Men was intussen bang geworden voor puriteinen, bijvoorbeeld op het punt van een strenge zondagsviering”.

Voetianen
In Dordrecht stonden aanvankelijk alleen Voetianen, geen Coccejanen. Pas in 1683 werd op voorstel van het stadsbestuur een coccejaans prediker beroepen: Salomon van Til. Weldra volgden anderen van deze theologische richting, onder wie David Flud van Giffen en de gemoedelijke Johannes d'Outrein. In de achttiende eeuw telde Dordt weinig Voetianen, maar een naam die bleef was Andreas Hollebeek, van wie Van Lieburg citeert dat hij een vroom man was „die liever een ziel zalig dan honderd geleerd wilde maken”.

Speciale aandacht schenkt de historicus aan de huissamenkomsten die in Dordrecht in zwang raakten, waarbij de Dordtse vromen samenkwamen, boeken van Willem Teellinck lazen en theologische problemen bespraken, „bijvoorbeeld de vraag waardoor een begenadigde gelovige toch nog “sulcke doodicheit in zijne ziele” kan vinden”.

Het lijkt er volgens Van Lieburg op dat in Dordt vele gelovigen de behoefte hadden aan „een meer emotionele en bevindelijke heilservaring. Eenvoudige mensen worstelden, onder invloed van de prediking en de geschriften in de geest van de Nadere Reformatie, met vragen over de echtheid van hun bekering, de zekerheid van hun geloof en de juistheid van hun levenswandel”.

Vuurtjes
De kerkenraad moest toen nogal wat vuurtjes doven. Oefenaars mochten optreden, maar ze waren aan grenzen gebonden. In Dordt maakte Dingeman Ouboter naam als oefenaar. Omtrent het optreden van deze man hebben stads- en kerkbestuur een keer ingegrepen. Dat was in 1752, toen in een gezelschap van Oubouter „veele beroeringen waaren voorgevallen door stuyptrekkende menschen van het nabijgelegene dorp Papendregt”. Oubouter moest voorlopig stoppen met zijn conventikels.

Behalve de gezelschappen bewijzen volgens Van Lieburg de latere terugkeer van de rooms-katholieken in de stad en de aanwezigheid van de lutheranen, een Waalse en een Schots-Engelse gemeente in Dordrecht dat „binnen en buiten” de Hervormde Kerk op vele manieren geloofd en geleefd is. „Zoals de meeste Nederlandse steden kende Dordrecht een godsdienstig pluriforme, zij het wel christelijke, cultuur en samenleving”.