Boekrecensie

Titel: De Kerk en de Nederlanden; archieven, instellingen, samenleving
Redactie: P. A. Henderikx e.a.
Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1997
ISBN 90 6550 558 x
Pagina's: 415
Prijs: ƒ 67,00

Recensie door dr. R. Seldenrijk - 2 december 1998

„Archiefwetenschap is
even veelzijdig als archieven”

Ter gelegenheid van zijn terugtreden als rijksarchivaris in de provincie Utrecht en als hoogleraar archiefwetenschappen en paleografie aan de Universiteit van Amsterdam is aan prof. dr. Cornelis Dekker (1933) een symposium aangeboden. „Kerkelijke archieven en de Bijbel vormen de merken van Dekkers bijdrage als hoogleraar aan de archiefwetenschap”, aldus F. C. J. Ketelaar. Het afscheidscollege over Contrareformatie en traditionalisme van Dekker is met een aantal andere artikelen uitgegeven in de royale paperback “De kerk en de Nederlanden”.

In zijn afscheidscollege behandelt prof. Dekker de tegenstellingen in de hoge geestelijkheid in de zestiende eeuw. In de tweede helft van deze eeuw waait er door de Rooms-Katholieke Kerk een wind van vernieuwing: het Concilie van Trente voorziet in een nieuw ijkpunt voor geloof en zeden, de pas opgerichte order der jezuïeten propageert oude ideeën in een nieuwe verpakking en in 1559 wordt in de Nederlanden een nieuwe indeling van de bisdommen doorgevoerd. Zo komt de kerkelijke leiding dichter bij de gelovigen en kan het opkomend protestantisme efficiënter worden bestreden. Maar in de Noordelijke Nederlanden pakt het anders uit: uiteindelijk zal het protestantisme overwinnen.

De kerkelijke rechtspraak heeft zichzelf overleefd en is het voorwerp van grote ergernis bij het volk geworden: machtsmisbruik, willekeur, geldzucht. De ban of excommunicatie kan door hoge sommen geld worden afgekocht. Zich misdragende geestelijken vallen bovendien buiten het vervolgingsbeleid van de overheid.

Stromingen
Tegenover de traditionele geestelijkheid staan de geestelijken van de nieuwe stempel: theologisch onderlegd, onbesproken van levenswandel, levend uit de inspiratie van Trente, met zielszorg en catechese hoog in het vaandel en bereid ontberingen te lijden voor het geloof. In Utrecht kunnen beide stromingen worden geïllustreerd aan twee hoge geestelijken en bekleders van oude ambten: dr. Joachim van Oprode en Jan Bogart. Van Oprode nam in de keus van zijn lijfspreuk duidelijk positie tegen het traditionalisme: “Virtutem nummis praeponito” (ik stel deugd boven centen). Deze vrome man is begraven in de Dom.

De krachtmeting tussen beide stromingen is in Utrecht nog niet op haar hoogtepunt, als in 1580 het protestantisme de macht overneemt. De kerken worden ontdaan van roomse attributen en geestelijke plichten vervallen. De kapittels als instellingen blijven bestaan; de prelaten en kanunniken blijven in functie, om ze in de toekomst geleidelijk door protestanten te vervangen. De nieuwe instelling die bij de Utrechtse protestanten alle aandacht vraagt, is de kerkenraad.

Hoe we dit allemaal tot in details weten? Uit de archieven! In een depot vol overheidsarchieven zijn de kerkelijke fondsen vaak de krenten in de pap, zo ervoer prof. Dekker (pag. 11 tot 28).

Ieper en Antwerpen
Gent, Brugge en Ieper hebben in de dertiende en veertiende eeuw respectievelijk ongeveer 64.000, 46.000 en 28.000 inwoners. Zij zijn de grootste en machtigste steden van Vlaanderen en na Parijs en Londen zelfs van West-Europa. Ieper ontstond pas in de elfde eeuw, op een groot grafelijk domein door plotselinge massale wolproductie op de schorren van de in 1014 en 1042 overstroomde IJzervlakte, zo werkt A. Verhulst gedetailleerd uit (pag. 66 tot 84).

R. Baetens woonde in Antwerpen en was in Gent studiegenoot van de Zeeuw prof. Dekker. Daarom maakt Baetens kanttekeningen bij de relaties tussen Zeeland en Antwerpen in de tijd van de Reformatie. In beider geschiedenis spelen migranten en grote rol. Langs de politieke, economische en financiële kanalen werden ook culturele waarden overgedragen. Na 1585 spannen de Zeeuwse gereformeerde kerk en de rooms-katholieke overheid in het Zuiden zich in om geloofsgenoten aan de andere zijde bij te staan (pag. 314 tot 325). K. de Kruijter en H. Uil geven een portret van jonkheer Johan Louis de Jonge. Hij behoorde in de negentiende eeuw tot de belangrijke personen op bestuurlijk, politiek en kerkelijk terrein in Zeeland.

Hoekse Waard
In de Hoekse Waard leefden kartuizer monniken, die om hun vrome en ascetische levenswijze allerwegen achting genoten. Dankzij hun ondernemende ontginningszin ontstond het protestantse Westmaas, zo beschrijft H. L. Ph. Leeuwenberg. Met de opstand van de Kennemers tegen het gezag van de jonge Floris V (1273/1274) zoeken de edelen in angst een schuilplaats in Haarlem. C. L. Verkerk beschrijft hoe Haarlem aan de parochieheilige Sint-Bavo is gekomen.

P. H. D. Leupen gaat terug naar de begintijd van de Sint-Servaas en de Onze-Lieve-Vrouwe in Maastricht. De Sint-Servaas is de oudste kerk op Nederlandse bodem die bekend is uit schriftelijke bronnen. Beide grote kerken hebben door de eeuwen hun competentiestrijd. Daarbij komt in de zestiende eeuw de vraag naar de eerste of oudste bisschopskerk. Leupen toont aan dat beide kerken zich op een bisschoppelijk verleden kunnen beroepen (blz. 29 tot 42).

C. J. C. Broer en M. W. J. de Bruijn gaan in op de activiteiten van Bonifatius ten behoeve van het zelfstandig voortbestaan van de nog jonge Utrechtse kerk. Die is door het overlijden van haar hoogbejaarde leermeester en collega Willibrord in 739 zonder herder geraakt. Behalve een brief van Bonifatius aan paus Stephanus II (752/753) met gedetailleerde informatie zijn er oorkonden en enkele heiligenlevens en materiële resten uit die tijd bewaard.

In de machtige positie van pauselijke legaat in Germanië is hij zich in 741 met de Utrechtse kerk gaan bezighouden: aanstelling van bisschop Dadanus en abt Gregorius. Waarschijnlijk laat hij er de Sint-Salvatorkerk bouwen, een kerk van kloosterlijke kanunniken. Zijn hervormingsstreven ondervindt sterke weerstand van de Frankische adel. Daardoor wordt de Sint-Maarten (patroon van Frankische koningen) vanaf ongeveer 753 de hoofdkerk van Utrecht. Bonifatius wist dus weliswaar de zelfstandigheid van Utrecht te handhaven, echter niet onder het Romeinse patronaat van de Verlosser, maar onder dat van de Frankische heilige Martinus (blz. 43 tot 65).

Vrouwenkloosters
C. A. van Kalveen beschrijft de vijf adellijke vrouwenkloosters in en om de stad Utrecht. L. P. W. de Graaf geeft een inventarisatie van de broederschappen op het platteland in de provincie Utrecht op het eind van de Middeleeuwen. De grote steden Utrecht en Amersfoort laat hij buiten beschouwing. Over de Utrechtse broederschappen schrijft de vroegere stadsarchivaris J. E. A. L. Struick zijn bijdrage: De weg naar de hemelpoort. Mevrouw J. M. van Winter schrijft over de johanniters in Nederland en hun archieven. Nog voordat de hospitaalbroederschap in Jeruzalem is omgevormd tot een geestelijke ridderorde (elfde eeuw), is ze in alle waarschijnlijkheid al in de stad Utrecht aanwezig met een stuk grond waarop een huis met kerk en een kerkhof kunnen worden aangelegd. Dit wordt later aangeduid als het “ellendige kerkhof”: het kerkhof van de arme vreemdelingen (pag. 142 tot 152).

Mevrouw C. de Glopper-Zuijderland schrijft over het oudste register van de Utrechtse officialiteit: de kerkelijke rechtbank. Ongeveer driekwart van de behandelde zaken die de officiaal te behandelen kreeg, was puur wereldlijk. Daardoor was de officialiteit een directe concurrent van de wereldlijke gerechten (pag. 202 tot 213). De kerkelijke herindeling van de Nederlanden (1559) ging gepaard met strijd tussen het oude en het nieuwe, terwijl de Reformatie voor de deur stond.

Kerkelijke goederen
Een van de indrukwekkendste monumenten van kerkelijke activiteit in de Noordelijke Nederlanden vormt het stimuleren en organiseren in westelijk en zuidelijk Utrecht in de latere Middeleeuwen. Bij overgang van onroerend goed moest men de plaatselijke heer eendertiende van de waarde van de grond of ondergrond betalen: het verschijnsel van de zogeheten dertiende penning of handwissel.

P. A. Henderikx schrijft een uitvoerig artikel over de bisschop van Utrecht en het Maas-Merwedegebied in de elfde en twaalfde eeuw. Hij gaat daarbij uit van de goederen in pauselijke bevestigingsoorkonden voor het kapittel van Sint-Pieter. Dit omvangrijke bezit vindt voor een belangrijk deel zijn oorsprong in het recht van de bisschop van Utrecht: hij heeft recht op de novale tienden, de tienden van nieuw ontgonnen land. De leenhoogheid van de bisschop over de graafschap Holland raakt aan het eind van de 12e eeuw in het ongerede (pag. 99 tot 128).

Het geven van geborgenheid en veiligheid was eeuwenlang een belangrijke functie van de kerk. Als grootgrondbezitter was ze eeuwenlang belanghebbende en besluitvormer in veel geschillen. Dat leidde tot talloze archiefbescheiden, bijvoorbeeld voor de ontginning en waterstaatkundige veranderingen in de Gelderse Vallei. Daarover schrijft T. Stol.

Mevrouw E. N. Palmboom deed onderzoek naar verwerving, beheer en administratie van het kerkelijk goederenbezit. Zij schrijft over de stichting van het kapittel van Culemborg. B. van den Hoven van Genderen beschrijft de manieren waarop de kanunniken van Oudmunster hun bezit vanaf het einde van de dertiende eeuw probeerden te ordenen. De dames S. en Ph. Maarschalkerweerd geven een analyse van het obituarium (met namen van overledenen die goederen of geld aan de kerk vermaakten ter bekostiging van misvieringen voor hun zielenheil) van Monster.

Archiefwetenschap
Het thema van “De Kerk en de Nederlanden; archieven, instellingen, samenleving” is uitdrukkelijk breder dan alleen de kerk als godsdienstige gemeenschap. Het gaat vooral ook om de institutionele en materiële kanten van het fenomeen kerk en om de verwevenheid van de kerk met de profane wereld. In zijn rede bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar in de archiefwetenschap in Amsterdam (1981) zei Dekker: „De archiefwetenschap is even veelzijdig als de archieven, is gelieerd aan een bij uitstek mediëvistische discipline als de oorkondeleer, maar heeft evenzeer moderne rijks- en gemeente-administratie tot haar arbeidsveld”. Daarvan getuigt dit boek, dat voor belangstellenden een schat aan informatie geeft. Dankzij de registers op personen en plaatsen is die goed toegankelijk.