Boekrecensie

Titel: Nieuwe inleiding tot de geschiedenis
Auteur: Ger Harmsen
Uitgeverij: Sun
Nijmegen, 1998
ISBN 90 6168 638 5
Pagina's: 190
Prijs: ƒ 29,50

Recensie door dr. O. W. Dubois - 2 december 1998

Een sociaal-economische verklaring van de geschiedenis

Cijfers en grafieken
verdringen het verhaal

Historici houden zich bezig met het verleden. Beter gezegd: zij ontwerpen een bééld van het verleden. Maar welke bronnen gebruiken zij hiervoor en door welke vooronderstellingen laten zij zich leiden? Is er zin en samenhang in de geschiedenis en laat zij zich verklaren? Het zijn deze vragen die aan de orde komen in “Nieuwe inleiding tot de geschiedenis”, dat dertig jaar geleden voor het eerst verscheen. Ger Harmsen, de auteur, heeft nu een grondig herziene versie geschreven. Vandaar het predikaat nieuw.

De grote verscheidenheid aan bronnen vereist een al even grote verscheidenheid van benadering en interpretatie. De gegevens van materiële bronnen zoals die door de archeologie worden ontsloten, zijn van andere aard dan die van schriftelijke bronnen zoals overheidsarchieven of middeleeuwse kronieken, memoires en romans.

In de interpretatie is dus grote voorzichtigheid geboden. Historische feiten zijn minder eenduidig dan veelal gedacht wordt, aldus de auteur, die zelf een aantal studies over de Nederlandse arbeidersbeweging heeft geschreven. De zogenaamde historische feiten „vormen een selectie, in het verleden tot stand gekomen op grond van zeer bepaalde tijd-, klasse- en wereldbeschouwelijk gebonden criteria” (pag. 35).

Historici staan tegenover dit verleden dus nooit neutraal, maar treden dat tegemoet met hun eigen persoon en ideeën, waarbij zij tevens kind van hun tijd blijven. Deze beperkingen typeert Harmsen als ideologische bevangenheid. Als voorbeelden hiervan noemt hij onder meer de uiteenlopende protestantse en rooms-katholieke geschiedschrijving over de Tachtigjarige Oorlog. Subjectiviteit blijft echter onvermijdelijk. Tegelijkertijd krijgen juist hierdoor de werken van grote geschiedschrijvers glans en kleur: het blijven grootse scheppingen van de menselijke geest die hun aantrekkingskracht niet verliezen (pag. 57).

Zin en doel
De vraag naar het doel, de richting van de geschiedenis is eeuwenoud. Voor de Grieken was zij niets anders dan een zich steeds herhalend proces. In de Verlichting, die daarnaast tevens het idee van de vooruitgang huldigde, en bij denkers zoals Friedrich Nietzsche vinden we eveneens dit idee van de eeuwige wederkeer der dingen. Deze cyclische opvatting is tegengesteld aan de lineair-christelijke opvatting, waarin de geschiedenis als heilsgeschiedenis wordt gezien. God heeft een heilsplan met de wereld en aan het einde der tijden zal Zijn koninkrijk komen.

Harmsen kan weinig waardering opbrengen voor deze geschiedbeschouwing van Augustinus en andere christelijke denkers, die in onze cultuur lange tijd zo dominant is geweest: „Zelden werd in onze ogen de waarheid zozeer geweld aangedaan en gedurende een zo lange periode” (pag. 153).

De vraag naar de verklaring van de krachten der geschiedenis hangt natuurlijk nauw samen met de ideeën over zin en doel der geschiedenis. Ware geschiedenis zinloos en doelloos, dan hoefde zij ook niet verklaard te worden.

Al naar gelang van overtuiging en karakter, alsmede de afhankelijkheid van de tijd en de cultuur waarin men leeft, kunnen verschillende verklaringsgronden gegeven worden: God, ideeën, grote figuren, uitvinders en ontdekkers, en sociaal-economische structuren. Harmsen stipt deze allemaal aan en laat ze zo veel mogelijk recht wedervaren, maar zijns inziens zijn sociaal-economische verklaringen het meest overtuigend.

Krom hout
Aandacht krijgt ook het idee van de vooruitgang, zoals zich dat sinds de Verlichting heeft gemanifesteerd. Dit vooruitgangsoptimisme vormde „een belangrijke component van de liberale ideologie, de veldwinnende evolutiegedachte en het onbegrensde geloof in de mogelijkheden der wetenschap” (pag.130-131). Dit cultuuroptimisme maakte plaats voor het cultuurpessimisme van de twintigste eeuw, waarvan Oswald Spengler(1880-1936) met zijn “Der Untergang des Abendlandes. Umrisse einer Morphologie der Weltgeschichte” (1921-1922) een der prominentste vertegenwoordigers was.

In ons land was dat Johan Huizinga (1872-1945). Blijkens de openingszin van “In de schaduwen van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd” (1935) was Huizinga ervan overtuigd in een bezeten tijd te leven. Na de verschrikkingen van communisme en nationaal-socialisme wordt het vooruitgangsgeloof nog maar bij weinigen gevonden. Ook niet bij Harmsen. Van een zo krom hout als waarvan de mens gemaakt is, kan niet iets rechts gemaakt worden, zo citeert hij Immanuel Kant.

Sociale wetenschap
In de loop van de negentiende en vooral in de twintigste eeuw is de geschiedschrijving veelzijdiger geworden. Kenmerkend is de verschuiving van de verhalende geschiedschrijving naar de sociaal-economische benadering, die zich concentreert op structuren. Cijfers en grafieken verdringen het verhaal en geschiedenis is een sociale wetenschap geworden.

Een van de recentste historische thema's is dat van de natuur, waaraan de auteur een kort hoofdstuk wijdt en waarin onder meer aan de orde komen de verhouding van de mens tot de natuur, darwinisme, en racisme en genetica.

Harmsen besluit zijn boek met een overzicht van de geschiedenis van de geschiedschrijving en constateert dat, ondanks de toegenomen sociaal-wetenschappelijke geschiedschrijving, nog steeds het idee leeft dat geschiedenis een verhaal is dat zo goed mogelijk verteld moet worden. In dit verband besteedt hij aandacht aan de historische roman, waarvan hij terecht zegt dat de meesterwerken in dit genre de geschiedschrijving in menselijke diepgang overtreffen. Als voorbeeld hiervan noemt hij “Oorlog en vrede” (1865-1869) van Tolstoj over de veldtocht (1812) van Napoleon tegen Rusland. Voor ons land had hij hieraan nog kunnen toevoegen de Leycester-cyclus (1846-1855) van mevrouw Bosboom-Toussaint over de jaren 1585-1587 van onze vaderlandse geschiedenis.

Christendom
Harmsen houdt zichzelf zo veel mogelijk op de achtergrond. Het kan niet de bedoeling zijn, zo schrijft hij in zijn verantwoording van de opzet, in een inleiding eigen inzichten te verbreiden, al hoeven deze niet altijd verhuld te worden. Bovendien is de geschiedenis geen rechtbank, maar een poging tot begrip, zo schrijft hij verderop (pag.157). Woorden waarmee elke historicus het eens zal zijn.

De auteur is niettemin onomwonden in zijn afwijzing van door kerk, staat en maatschappij opgelegde ideologieën, die zijns inziens een werkelijke kennis van de geschiedenis verhinderen. Duidelijk is ook dat hij in dit verband weinig van het christendom moet hebben. Wij citeerden reeds zijn negatief oordeel over Augustinus, en elders merkt hij op dat het christendom inzicht in het historisch proces kan beletten (pag.157). Een christen zal dit tegenspreken. Juist het christendom geeft zin en betekenis aan de geschiedenis. Het is jammer dat Harmsen zo weinig waardering voor het christendom en de visie daarvan op de geschiedenis kan opbrengen. Hier wreekt zich de beperktheid van de auteur, die bij alle zakelijke weergave soms toch niet heeft kunnen ontkomen aan de grenzen van zijn eigen ideeën, die misschien het beste getypeerd kunnen worden als liberaal-anarchistisch.

Deze kritiek neemt echter niet weg dat dit boek zowel voor studenten als voor geïnteresseerde leken een boeiende en helder geschreven inleiding tot de geschiedwetenschap is.