Boekrecensie

Titel: Tijdloze ogenblikken. Een biografie van Marianne Philips
Auteur: Martje Breedt Bruyn
Uitgeverij: Prestige
Utrecht 1998
ISBN 90 6481 806 1
Pagina's: 110
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door drs. J. L. Vermeulen - 4 november 1998

Philips had een nogal elitaire opvatting over de kerk

Vergeten glorie van
joodse socialiste

Roem is vergankelijk. Wie in de jaren vijftig de quizvraag stelde: „Wie was Marianne Philips?” zou ongetwijfeld niet lang hoeven te wachten op antwoord. Wie anno 1998 dezelfde vraag stelt, zal een vertwijfeld stilzwijgen kunnen verwachten; of hooguit de aarzelende suggestie: „Had ze iets met gloeilampen?!” Nee, ze was schrijfster en over haar verscheen dit jaar een korte biografie.

Marianne werd in 1886 in Amsterdam als dochter van een joodse manufacturenhandelaar geboren. Helaas overleed haar vader vroeg en haar moeder hertrouwde op aanraden van haar familie met Simon Kan. Zijn zaak ging failliet en korte tijd later overleed Mariannes moeder, zodat ze achterbleef bij een tamelijk berooide stiefvader, die ze nauwelijks accepteerde. Na een opvoering van “Op hoop van zegen” van Heijermans besloot ze zich aan te sluiten bij de SDAP. Het was een stap die binnen haar familie niet bepaald met vreugde begroet werd. De breuk met de familie was compleet toen ze trouwde met Sam Goudeket en besloot niet in de synagoge te trouwen.

Met haar man ging ze in Bussum wonen, waar ze zich actief met de politiek bezighield. In 1919 werd ze als een van de eerste vrouwen in de raad gekozen. Ze kon fel uit de hoek komen in de raad, maar voelde zich na verloop van tijd toch te veel geknecht door de partij en ging zich meer verdiepen in het religieus-socialisme. Ondanks de verhuizing naar een groot huis, waarmee Marianne graag pronkte, was ze niet gelukkig. Ze las alles wat los- en vastzat over Chinese wijsheid, theosofie en boeddhisme.

Ze trok zich terug uit de politiek, raakte eigenlijk 'toevallig' aan het schrijven en ervoer dat als een enorme bevrijding. Ze debuteerde in 1929 met “De wonderbare genezing”. Ondanks het feit dat ze debuteerde in een tijd waarin vele vrouwen „met flair japonnen en romans in elkaar flansen”, werd haar debuut goed ontvangen. Dit gaf haar moed om door te gaan. De literatuur was voor haar een uitlaatklep, omdat ze haar gevoelens tegenover haar meest nabije naasten maar moeilijk kon uiten. Ze zocht in de literaire wereld ook erkenning en reageerde regelmatig op recensies.

Godsdienst
Haar tweede roman, “De biecht”, bevat het relaas van een geesteszieke vrouw die uit jaloezie haar jongere zus vermoordt. Ze bleek zeer sterk in de psychologische inleving. Na een wat minder goed ontvangen roman verscheen in 1936 een volgende, waarin ze haar oude geloof in het gelijkheidsideaal van het socialisme weer oppakte. “Henri van de overkant” greep terug op haar Amsterdamse jeugd, maar zocht ook een verbinding te leggen tussen „jood en niet-jood, bezitter en niet-bezitter”.

Deze roman werd positief ontvangen. Haar volgende novelle, “De koningsweg”, deed wat meer stof opwaaien. In christelijke kring werd er schande van gesproken dat de hoofdpersoon, die last krijgt van zijn geweten, niet tot inkeer komt, maar slechts door „zich persoonlijk te richten tot God” de vrijheid door zich heen voelt stromen. Over godsdienst had ze zelf nogal een elitaire opvatting. De kerk was voor de massa, maar „hogere, alleenstaande individuen” als mystici konden rechtstreeks, zonder bemiddeling, in contact treden met God! Niettemin liet ze zich in 1940 dopen als lid van een vrij-katholieke kerk. Haar gedrag in dezen typeert haar: ze fietste zelf naar de kapel, liet zich dopen, ging naar huis en deelde toen pas zakelijk aan haar gezin mee wat ze had gedaan.

Inmiddels waren de jodenvervolgingen op gang gekomen. Philips verzette zich er actief tegen, maar toen de Duitsers Nederland hadden bezet, wilde ze zich na een oproep toch gewillig gaan melden in kamp Amersfoort. Vrienden weerhielden haar en haar man en korte tijd later doken ze onder. Ze overleefde de oorlog, maar leed na '45 aan een ernstige vorm van reuma die haar noopte bijna de hele dag het bed te houden. Toch wist ze met uiterste krachtsinspanning nog een novelle te schrijven, die onder de titel “De zaak Beukenoot” in 1950 als Boekenweekgeschenk verscheen. Deze novelle zette haar weer op de literaire kaart van Nederland. Niet lang daarna stierf ze. Ze werd gecremeerd en haar as werd over de Noordzee uitgestrooid.

Vergetelheid
De biografie die Martje Breedt Bruyn schreef, roept het beeld op van een vrouw die met haar gevoelens geen raad wist, wel voor de arme en verdrukte voelde, maar toch sterk hechtte aan haar eigen sociale positie en die haar personeel op een schandalige wijze kon behandelen.

Na haar dood werd nog jarenlang de Marianne Philips-prijs uitgereikt. Na een proefschrift in 1971 over haar werk raakte ze langzaamaan in de vergetelheid. Breedt Bruyn heeft haar met de biografie aan die vergetelheid trachten te ontrukken. Weten we toch nog het antwoord op die quiz-vraag…