Boekrecensie

Titel: Omnibus idem. Opstellen over P. C. Hooft ter gelegenheid van zijn driehonderdvijftigste sterfdag
Redactie: Jeroen Jansen
Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1997
ISBN 90 6550 564 4
Pagina's: 198
Prijs: ƒ 39,00

Recensie door drs. A. Ros - 28 oktober 1998

Renaissancedichter had veel contacten met tijdgenoten

Voor allen dezelfde Hooft

„Hooft was en is een groot dichter. Er is in zijn werk iets dat ons over de eeuwen heen iets 'doet'”. Met deze stelling als uitgangspunt hield prof. dr. L. Strengholt in 1981 bij de herdenking van de vierhonderdste geboortedag van P. C. Hooft (1581-1647) een pleidooi voor het waarderen van Hooft als renaissancedichter van formaat. Ter gelegenheid van zijn 350e sterfdag verscheen een bundel met negen wetenschappelijke artikelen, waarin neerlandici aspecten van Hoofts literair-historische betekenis belichten.

Weliswaar is er inspanning nodig om de gedichten van Pieter Corneliszoon Hooft te begrijpen, maar er zijn ook aansprekende fragmenten aan te wijzen. Hooft sluit aan bij de door hem bewonderde Italiaanse renaissancedichters zoals Petrarca, die met allerlei wendingen en subtiele herhalingen originele lyriek schreven. Strengholt spreekt zelfs van unieke, verfijnde taalmuziek, waarbij vorm en inhoud nauw samengaan. Hoofts lyriek is „minder orgelmuziek dan fluitspel in een lichte zomernacht”. Als literator had hij een veelzijdige belangstelling, met een daarbijbehorend groot aantal vrienden en bekenden.

De relaties van Hooft komen uitvoerig ter sprake in de bundel “Semper idem”. Die titel –„Bij of voor allen dezelve”– was een zinspreuk van Hooft. In zijn toelichting op de titel legt Jeroen Jansen uit dat we uit Hoofts briefwisseling het beeld krijgen van een oprecht en minzaam man, wars van hypocrisie, verdraagzaam, maar vooral ook: trouw aan zichzelf.

Hooft koppelde zijn zinspreuk steeds aan het beeld van een rijzende zon, zoals het beeld van de zon ook in zijn lyriek en zijn emblemata telkens terugkeert. De zon is dan de bron van alle goed. De stralen gaan over goeden en kwaden; op dezelfde wijze staat ook een evenwichtig vorst boven zijn onderdanen. Zoals Hooft in een van zijn emblemata de zonnewijzer laat zeggen: „Gheen ben ick sonder u”, zo wil Hooft als de zon voor ieder dezelfde zijn: “Semper idem”. Hij staat daarin naast Constantijn Huygens met zijn spreuk “Constanter”.

Anna Roemers Visscher
„Voor het gezicht van de Nederlandse letterkunde in de zeventiende eeuw is de kennismaking van Huygens met Hooft van ingrijpende betekenis geweest”. Deze uitspraak van Strengholt is uitgangspunt voor Ad Leerintveld voor een bijdrage over de vriendschap tussen Hooft en Huygens. Een vriendschap ondanks grote verschillen, in leeftijd, in status, in sociale contacten en in dogmatische opvattingen. In 1620 ontmoetten zij elkaar op de begrafenis van de Amsterdamse dichter Roemer Visscher. Huygens kende diens dochter Anna doordat zij elkaar poëzie toezonden, terwijl Hooft Anna kende door de vriendschap met haar vader. De ontmoeting werd aanleiding tot het vervaardigen van gedichten, die via Anna Roemers Visscher werden uitgewisseld. Uiteindelijk mondden de dichterlijke ontmoetingen uit in een jarenlange vriendschap, waarbij, volgens Leerintveld „Huygens' invloed op Hooft weleens belangrijker geweest kan zijn dan bijvoorbeeld die van het Petrarcisme”.

In hoeverre er onderlinge beïnvloeding was tussen Hooft en Brederode, wordt nagegaan in een bijdrage van E. K. Grootes. Weliswaar was er enige literaire samenwerking, waarbij Bredero een vertaling van Hooft berijmde en waarbij hij een toneelstuk aan Hooft opdroeg, maar verder moeten we vooral denken aan verwantschap in het Amsterdamse literaire milieu.

Ook tussen Hooft en Hugo de Groot was geen sprake van hechte vriendschap. Mieke B. Smits-Veldt laat zien dat er tussen hen vooral sprake was van „respect op afstand”. Hooft bewonderde De Groots indrukwekkende intellect, had waardering voor zijn vroege theologische geschriften, maar distantieerde zich toen De Groot een openlijk pleidooi voerde voor dogmatische verzoening tussen katholieken en protestanten. Wel stuurde Hooft in 1626 een exemplaar van zijn biografie “Henrik de Grote” op aan De Groot ter beoordeling. Dr. H. Duits toont aan dat het Hooft er niet zozeer om te doen was de bemoeienis van Hendrik IV met de Nederlandse politiek te schetsen, maar dat het hem ging om een selectief beeld van de ideale vorst.

Muzikale lyriek
Uit verschillende bijdragen in de bundel “Semper idem” krijgen we een beeld van de veelzijdige contacten die Hooft had met zijn tijdgenoten. Zo schetst Paula Koning de figuur van de Amsterdamse remonstrantse stadssecretaris Daniel Mostart, met wie Hooft bevriend was en voor wie hij een lofdicht vervaardigde in een boek over de kunst van het brieven schrijven. Verder vinden we beschouwingen over de inspiratie die Hooft opdeed uit het werk van Tacitus, over de visie van de leden van “Nil volentibus arduum” op Hoofts poëtica en over de filosofische opvattingen van Hooft. „Leven op zijn filosoofs” was voor Hooft geen wijsgerig bespiegelen, maar het rustige, literair werkzame verblijf op het Muiderslot, waar hij van tijd tot tijd gastvrij zijn vrienden uit de drukke stad uitnodigde.

Wat in “Semper idem” gemist wordt, is een beschouwing over Hoofts lyriek, het „fluitspel in een lichte zomernacht”. Tijdgenoten, en ook Brederode in zijn “Liedtboeck”, hanteerden melodieën van Hoofts liedteksten. Zelfs Lodenstein volgde het pastorale openingslied van de “Granida” na in een lied in zijn “Uyt-spanningen”. Het gemis van dit aspect van Hoofts dichterschap in “Semper idem” wordt echter vergoed door de recent verschenen editie van de “Granida”, waarin dr. L. P. Grijp de oorspronkelijke melodieën van de liedteksten reconstrueerde. Zowel door zijn muzikale lyriek als door zijn contacten met tijdgenoten heeft Hooft zijn sporen in de Nederlandse literatuur nagelaten. In de bundel “Semper idem” vinden geïnteresseerden in de literatuurgeschiedenis daarover interessante achtergrondinformatie.