Recensie door dr. C. M. Schulten - 28 oktober 1998 Een wandeling door de Koninklijke Bibliotheek Een begrip in lezend NederlandDe Koninklijke Bibliotheek vooral bekend als de KB is een begrip in studerend en lezend Nederland. Ook internationaal gezien neemt deze instelling een belangrijke plaats in binnen de bibliotheekwereld. Haar rijke schat aan handschriften, incunabelen en oude drukken is vermaard. Er zijn ongeveer 2,2 miljoen boeken aanwezig. Van 1821 tot 1982 was de KB gevestigd aan het Voorhout 34. Generaties bezoekers gingen vanaf 1908 niet via de deftige voordeur naar binnen maar via de Kazernestraat, waar de ingang was van de in 1908 gereed gekomen leeszaal. De KB, in 1798 opgericht als Nationale Bibliotheek, naar het voorbeeld van de Bibliothèque Nationale in Parijs, viert nu, in 1998, haar tweehonderdjarig bestaan. Dat was de aanleiding om een gedenkboek te doen schrijven. Hiervoor werden P. W. Klein en M. A. V. Klein-Meijer aangezocht. Met name P. W. Klein geniet als historicus grote bekendheid en zijn soms scherpe pen staat borg voor een aantal prikkelende opmerkingen. De opdrachtgevers stond geen traditionele institutionele geschiedenis voor ogen, eerder een beschrijving van de KB in de bibliotheekwereld en de samenleving. Op sleeptouw In hun Ten geleide stellen de auteurs dat zij niet de intentie hadden een cultuurgeschiedenis, uitgaande van een bepaalde theoretisch-analytische opzet, te schrijven. Het boek, aldus de auteurs, houdt zich niet evenmin als de historie zelf aan vastgestelde regels. Het is, kortom, een eigenzinnig boek, dat zijn auteurs op sleeptouw heeft genomen. In zekere zin kan men deze publicatie beschouwen als een wandeling in de wereld van de KB. Nu eens wordt stilgestaan, dan weer een zijpad ingeslagen, om vervolgens weer de hoofdrichting te volgen. Een nadeel is dat de wandelaar af en toe door de bomen het bos niet meer ziet. In het eerste hoofdstuk wordt de voorgeschiedenis (1500-1800) uit de doeken gedaan. In die tijd legden particulieren grote verzamelingen aan, maar naast die privé-collecties waren er de bibliotheken van universiteiten, kerkelijke instellingen en steden. Adellijke personen en vorsten beschouwden het bezitten van een bibliotheek als een statussymbool van betekenis. Al deze bibliotheken waren bestemd voor de geleerde stand en men moest over goede contacten beschikken om te worden toegelaten. Als men eenmaal binnen was, waren de problemen nog niet van de baan. De verzamelingen waren niet volgens een bepaald beleid opgezet en gecatalogiseerd, maar werden gekenmerkt door de voorkeuren en verzamelwoede van de eigenaar. Ook de Oranjes legden een bibliotheek aan, maar de omvang bleef in vergelijking met andere bibliotheken vrij beperkt. Ten aanzien van prins Maurits plaatsen de auteurs en passant de opmerking: niet de meest intellectuele prins die men zich kan voorstellen. Na het vertrek van stadhouder Willem V werd zijn boekenverzameling in beslag genomen, althans, wat er nog van over was, want de Franse bevrijders hadden al het nodige naar Parijs overgebracht. De restanten vormden het begin van de Nationale Bibliotheek. Sleutelfiguur Voor de oprichting van die bibliotheek was Johan Meerman van grote betekenis, zoals de auteurs aangeven: In het nieuwe ambt van directeur-generaal voor onderwijs, kunsten en wetenschappen heeft Meerman in vier jaar tot voorjaar 1811 de bibliotheek op een spoor gezet waarvan zij pas tegen het einde van de negentiende eeuw begon af te wijken. Zo is hij te beschouwen als een sleutelfiguur uit de geschiedenis van de Koninklijke Bibliotheek. Eigenlijk was de bibliotheek, zoals elders, uitsluitend bestemd voor de geleerde stand en had de gewone lezer er niets te zoeken. De bibliothecaris was in feite een simpele beheerder, betaald als een lagere ambtenaar. De toegankelijkheid bleef beperkt en het vervaardigen van catalogi ging uiterst moeizaam. Veel geld voor de aanschaf van boeken was er niet, terwijl een gericht collectiebeleid ontbrak. Voornamelijk schenkingen en legaten zorgden voor uitbreiding van het boekenbezit, waarin geschiedenis, aardrijkskunde en de humaniora ruim vertegenwoordigd waren. Maar wat was de taak van de bibliotheek? Allereerst het bewaren van het culturele erfgoed! In grote lijnen blijft dat zo tot het begin van onze eeuw. Vroegere historici hebben de negentiende eeuw wel afgeschilderd als een saaie, muffe eeuw, waarin de Jan Salie-geest hoogtij vierde. De auteurs van dit boek laten zien dat er wel degelijk beweging en vernieuwing was in de wereld en dus ook in de KB. De hoofdstuktitels geven dat aan: hoofdstuk 2: Behoud en vernieuwing (1800-1850); hoofdstuk 3: Sluipende vernieuwing (1850-1890). Vernieuwende kennis In de jaren rond 1900 kwam de bibliotheekwetenschap tot ontwikkeling en groeide de beheerder oude stijl, die overigens over een zeer ruime praktijkervaring beschikte, uit tot een voor de bibliotheek opgeleide functionaris. De KB bleef haar activiteiten als behoeder van het geestelijk erfgoed behouden, maar er kwam meer oog voor de taak van het verspreiden van vernieuwende kennis. De geleerde stand had zijn privé-domein moeten afstaan aan een groeiende groep van onderzoekers, studenten en liefhebbers. De periode 1914-1970 krijgt van de auteurs de kenschets mee van Bewogen behoud. De directeur is nu een vakgeleerde bibliothecaris. De kroontjespen wordt vervangen door de schrijfmachine. Mechanisering derhalve van het oude handwerk. De genoemde periode is voornamelijk een tijd van consolidering, voortbouwend op de verworvenheden van de negentiende eeuw. Het laatste hoofdstuk heet: Van bedrijf naar onderneming (1970-2000). Hierin doen de auteurs hun best de afstandelijkheid te bewaren, maar regelmatig sijpelt hun ergernis over bepaalde ontwikkelingen tussen de regels door. Een revolutie op informatiegebied, de rol van de computers, betekent het begin van de automatisering. De vakgeleerde bibliothecaris die een bedrijf leidde, wordt nu vervangen door een manager die aan het hoofd van een onderneming staat. In de maatschappij stortte iedereen zich op het oplossen van de 'informatiecrisis'. Brachten als vernieuwend bedoelde activiteiten nu zo veel vooruitgang? De auteurs zeggen hierover: Indrukwekkend was het duizelingwekkende elan waarmee overheid, bedrijfsleven, vakorganisaties, geleerden en technici de ene stimulerende maatregel na de andere coördinerende activiteit proclameerden en soms ook tot uitvoering brachten. Een onoverzienbare hoeveelheid initiatieven, plannen, voorstellen en denkbeelden kwam in de jaren zeventig en tachtig op tafel. Maar omstreeks 1985 had dit allemaal nog niet veel concrete resultaten opgeleverd. In plaats daarvan kreeg de argeloze staatsburger een verbijsterend aantal onbegrijpelijke acroniemen voor ogen getoverd: cowi, nider, nobin, nbbi, cobic, wtc, cwoti, pica, ub, nbil, surf, otv, nain, cavub, rap, brr en rabin (naar volledigheid is niet gestreefd). Het is een herkenbare verwarring, ook voor hen die op andere gebieden werkzaam zijn. De schrijvers van dit boek geven aan dat de enthousiaste vernieuwingsdrang eerder verwarring en stagnatie dan vernieuwing heeft voortgebracht. Crisis De bladzijden 296-310 zijn geheel gewijd aan de crisis die de KB doormaakte in de jaren 1986-1988. Die begon in 1986, toen directeur dr. C. Reedijk met pensioen ging. Een selectiecommissie, ingesteld door minister W. J. Deetman van onderwijs, ging aan het werk om kandidaten voor het directeurschap voor te dragen. Als nummer één werd onderbibliothecaris dr. A. W. Willemsen voorgedragen. De minister meende echter van de voordracht te moeten afwijken en kwam met de bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek van Utrecht, drs. J. van Heijst, op de proppen. Dit had de nodige commotie tot gevolg, temeer daar Willemsen binnen de KB een zeer geziene figuur was. De minister hakte de knoop echter niet door en benoemde twee directeuren, in casu Willemsen en Van Heijst, zonder dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de verdeling van het takenpakket en de bevoegdheden. Een confrontatie bleef niet uit, met als gevolg dat beiden in 1988 vervangen werden door een interim-directeur. Deze wist weer enige rust terug te brengen, totdat in 1991 dr. W. van Drimmelen tot algemeen directeur werd benoemd. Volgens de auteurs heeft een en ander wonden geslagen, die nog altijd zichtbare littekens hebben nagelaten. Een bijzondere vermelding verdient de jaartallenlijst aan het einde van dit boek. Deze lijst, opgesteld door dr. J. A. Gruys, geeft in kort bestek een informatief overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van de KB. |