Titel: Kinderen met een gele ster
Auteur: Debórah Dwork
Uitgeverij: Boom
Amsterdam, 1998
ISBN 90 5352 3782
Pagina's: 439
Prijs: ƒ 59,50

Recensie door Bloeme Evers-Emden - 16 september 1998

Debórah Dwork schetst gruwelijk lot Joodse kinderen

Lijden onder de Duitse laars

Het boek “Kinderen met een gele ster” is bedoeld als sociale geschiedenis van niet-vermoorde Joodse kinderen. Slechts 10 procent van hen overleefde de oorlog. De auteur Debórah Dwork legde het lijden van volstrekt onschuldigen vast: tijdens het dagelijkse leven onder de Duitse laars, de misdaden in de concentratie- en doorgangskampen, in de getto's, in de onderduik. Hun geschiedenis legt de ideologie van een genocide genadeloos bloot.

Dwork is een bekende onderzoekster op het gebied van de genocide van het Joodse volk in de door de Duitsers bezette gebieden in de jaren 1939-1945. Het schrikbewind begon voor de Duitse Joden al in 1933. De neiging van geschiedschrijving is te kijken naar wapenfeiten, niet naar kinderen en hún geschiedenis, behalve wanneer het opvoedingssystemen en het onderwijs betreft. Er bestaat volgens de auteur een tegenzin om over moord op kinderen te schrijven, kinderen die hulpeloos en afhankelijk waren en weinig bijdroegen aan de “zionistische samenzwering om de macht in de wereld”.

Dworks onderzoek stuitte op grote moeilijkheden. Er zijn geen archieven. Illegale organisaties die Joodse kinderen redden, hielden uiteraard geen bestanden bij. Toch zijn er bronnen als dagboeken, tekeningen, foto's bewaard gebleven.

De auteur schetst de door haar gebruikte methoden bij het overzicht van de gebeurtenissen en illustreert dit met fragmenten uit interviews met vooral Italiaanse, Hongaarse en Nederlandse kinderen. Een extra moeilijkheid is dat er tientallen jaren over gezwegen is. Wat is het waarheidsgehalte? Daar staat tegenover dat traumata in het geheugen gegrift staan en kwellend aanwezig kunnen blijven.

Definitieve breuk
De schrijfster laat zien hoe het gewone leven vóór de isolerende en vernederende maatregelen was en hoe dat onomkeerbaar en steeds verder ingeperkt werd, steeds meer ontdaan van alle levensnoodzakelijke voorzieningen. Een definitieve breuk in het bestaan van een kind was het uiteenscheuren van de gezinsstructuur, hoe ondraaglijk de situatie daarvóór ook was. Niemand zorgde voor of paste op deze kinderen, die, voorzover ze niet gegrepen waren en vergast, de hongerdood stierven. Dit laatste zag men in Nederland niet. De Duitsers hielden hier aanvankelijk enigszins de schijn van 'fatsoen' op, omdat ze repercussies van de bevolking vreesden. Ook hier waren de deportaties echter bijna steeds het voorportaal van de dood.

Ingrijpend waren niet alleen het verlies van letterlijk alle bezittingen, maar in het geval van onderduik ook het verlies van naam, identiteit, de vanzelfsprekende liefde van hun ouders, gepaard met de ervaring dat Joods-zijn gevaarlijk en verachtelijk is. De druk op bekering tot het christendom is in een aantal gevallen groot geweest, in vele andere was die overigens afwezig.

In de getto's is door de Joden zelf zoveel als doenlijk was voor de kinderen gedaan in de vorm van (illegaal) onderwijs, ontspanning en jeugdclubs. Dwork verbaast zich over de wonderbaarlijke aanpassing aan steeds geringere mogelijkheden. Het verzet van de Joden in de getto's is in veel bloed gesmoord; daar zijn meerdere documenten over, maar ook kinderen verboden onderwijs geven of te laten onderduiken is verzet.

Grote huilen
Hoe is het mogelijk dat individuen pas na een halve eeuw –voor velen te laat– zoveel loslaten over de gruwelen? Uit eigen ervaring weet ik dat het verschrikkelijke niet over je lippen wilde komen, enerzijds omdat men het geloven noch begrijpen zou, anderzijds omdat het grote huilen spreken letterlijk onmogelijk maakte. Pas sinds de New Yorkse Conferentie The Hidden Child in 1991 (en de Amsterdamse in 1992) is veel meer over persoonlijke ervaringen bekend geworden.

En of alle doorstane ellende niet genoeg was geweest: voor veel kinderen brak ná de oorlog een even erge periode aan: volledig verarmd, letterlijk niets te bezitten dan de vodden aan het lijf en de luizen op het hoofd, verweesd, niet opgevangen, maar wel vijandigheid óm hun overleven.

”Kinderen met een gele ster” is een verschrikkelijk boek om te lezen –zelfs voor mij, na vier boeken over onderduikkinderen en hun redders in Nederland te hebben geschreven–, maar het móést geschreven worden. Het is een diepgravende studie over de meeste aspecten van de kindermartelingen en andere misdaden, met name in Oost-Europa, waar het antisemitisme veel verbreider en ernstiger was dan in de Lage Landen. De woede van de auteur over de genocide én over de onverschilligheid van de niet-Joden, tijdens en na de oorlog, komt af en toe hevig tevoorschijn. Tinke Davids zorgde voor een goede vertaling.