Boekrecensie

Titel: De onweerstaanbare gelijkheid
Auteur: A. Hoogerwerf

Uitgeverij: Damon
Budel, 2001
ISBN 90 5573 186 2
Pagina's: 238
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door dr. C. P. Polderman - 10 oktober 2001

Hoogerwerf wil nadenken over gelijk- en ongelijkheid stimuleren

Wedijver, wantrouwen en trots

Over ongelijkheid is heel wat nagedacht en geschreven. En dat niet alleen, jaloezie, afgunst, zelfs moord en doodslag kwam er uit voort. Vandaar dat sociale gelijkheid de eeuwen door een nastrevenswaardig (politiek) doel is geweest. Toch bleef ongelijkheid bestaan. De emeritus hoogleraar dr. A. Hoogerwerf schreef een interessant boek over de problematiek van ongelijkheid en de wijze waarop daar in de loop van de eeuwen mee is omgegaan.

Het beginsel van gelijkheid is in de grondwetten van alle Europese landen opgenomen. De klassieke vrijheden van godsdienst, onderwijs, meningsuiting en vereniging staan zelfs in dienst van het streven naar gelijkheid. Ondanks alles is er ongelijkheid gebleven. Onder het heersende marktdenken heeft het gelijkheidsstreven zijn glans verloren. Vierhonderd multimiljonairs hebben meer rijkdom dan de helft van de wereldbevolking.

Dr. Hoogerwerf wil met ”De onweerstaanbare gelijkheid” het nadenken over sociale gelijkheid en ongelijkheid stimuleren. De auteur concentreert zich op de vraag hoe het politieke denken over gelijkheid en ongelijkheid zich in de afgelopen vijfentwintig eeuwen in Europa in hoofdlijnen heeft ontwikkeld. Met het oog daarop belicht hij de ideeën van enkele tientallen internationaal bekende politieke denkers. De nadruk valt op hun argumenten.

Wortels
Het boek combineert een systematische indeling met een chronologische behandeling. Gekozen is voor een indeling in thema's, achtereenvolgens: de menselijke natuur, religie, macht, eigendom, vooruitgang, vrijheid, arbeid, klasse, ras en sekse. Aan elk van deze thema's is een hoofdstuk gewijd. Binnen ieder thema komen de belangrijkste politieke denkers in chronologische volgorde aan het woord en wordt op de punten van overeenkomst en verschil gelet. Zó komen de wortels van de politieke tegenstellingen tussen links en rechts op een heldere en duidelijke wijze bloot te liggen. In het kader van deze bespreking halen we de thema's macht, eigendom en sekse voor het voetlicht.

In het denken over politieke macht en gelijkheid staan twee visies tegenover elkaar. Aan de ene kant de voorstanders van concentratie van macht en aan de andere kant de voorstanders van spreiding van macht. Machiavelli (1469-1527), een aanhanger van concentratie van macht bij een vorst, stelt dat de christelijke godsdienst te veel waarde hecht aan het ootmoedige en beschouwende.

De godsdienst verheft volgens hem nederigheid, zelfverloochening en verzaking van het aardse tot het hoogste goed. Machiavelli denkt zelf heidens. Hij zoekt het in de grootheid van de geest, de actie, de lichamelijke kracht en in dingen die de mens weerbaar maken.

Slavenmoraal
Politiek bestaat volgens Machiavelli in het nastreven en uitoefenen van macht. De vraag waarmee hij zich bezighoudt is niet of het middel moreel goed is, maar of het tot het bereiken van het doel leidt. Op dit punt blijkt hij een voorloper van Nietzsche te zijn. Deze voert ook als bezwaar tegen het christendom aan dat het een slavenmoraal predikt en de waarde van een gevoel van meerderwaardigheid in een kwaad daglicht stelt.

Ook Hobbes (1588-1679) stelt dat het sleutelbegrip in de politieke theorie ”macht” is. Het sluit volgens hem aan bij de diepste drijfveer van de mens; het nastreven van eigenbelang. Dat dit streven problemen met zich meebrengt, wordt erkend. Volgens Hobbes vinden we in de menselijke natuur drie hoofdoorzaken van onenigheid: wedijver, wantrouwen en trots. De wedijver maakt dat mensen elkaar aanvallen om winst te behalen. Het wantrouwen leidt tot aanvallen om veilig te kunnen leven. De trots maakt dat mensen elkaar aanvallen om de eigen reputatie hoog te houden.

Deugdzaamheid
De zestiende-eeuwse Franse wijsgeer Montaigne kiest een heel andere benadering. Hij stelt dat het bezit van macht en rijkdom een mens niet gelukkig maakt. De gelukkigste staatsvorm is die waarin de deugdzaamheid bepaalt hoe voornaam een mens is, terwijl in alle andere dingen gelijkheid heerst.

Montesquieu (1689-1755) is nog concreter met zijn ontwikkeling van de ”trias politica”-leer over de scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht en het tweekamerstelsel zoals we dat nu (nog) in Nederland kennen. Met dit alles beoogt Montesquieu niet alleen meer gelijkheid, maar ook het waarborgen van vrijheid.

In het politieke denken over de eigendom vallen vanaf de zestiende eeuw drie stromingen te onderscheiden. Ze vertonen verwantschap met het liberale, communistische en socialistische denken van onze tijd. De eerste stroming verdedigt een bijna onbeperkte particuliere eigendom. Volgens Locke (1632-1704) is het voornaamste doel van de samenleving dat de mensen hun eigendommen in vrede en veiligheid kunnen genieten. Particuliere eigendom rechtvaardigt hij als resultaat van arbeid.

Daartegenover staat de stroming die de particuliere eigendom wil opheffen. Volgens More (1478-1535) zijn de welvarende staten een samenzwering van de rijken. Wat eigendom betreft kiest hij voor een absolute gelijkheid. Op het punt van de consumptie pleit hij voor een verdeling naar behoefte.

Diefstal
Tussen deze extremen bevinden zich figuren die op verschillende manieren voor een beperking van het particuliere eigendomsrecht en de daaraan verbonden voorrechten pleiten. Volgens Rousseau (1712-1778) is particuliere eigendom, in combinatie met de arbeidsverdeling en de verschillen in talent, de centrale oorzaak van maatschappelijke ongelijkheid. Om de verschillen in welstand, bezit en rang te matigen, zijn wetten nodig, die op grond van volkssoevereiniteit tot stand moeten komen.

Proudhon (1809-1865) beoogt, ondanks zijn uitspraak dat eigendom diefstal is, geen volledige afschaffing maar een drastische inperking van het particuliere eigendomsrecht. Zijn bezwaren richten zich vooral tegen het arbeidsloos inkomen in de vorm van pacht, huur, rente of winst. Omdat welvaart door gezamenlijke arbeidsinspanning totstandkomt, behoren volgens Proudhon de lonen gelijk te zijn.

Deze discussie over eigendom en gelijkheid wordt tot op de dag van vandaag met dezelfde argumenten voortgezet. Te denken valt aan het huidige overleg over de hoogte van salarissen en sociale uitkeringen, de belastingen op inkomen en vermogen, de verdeling van de ondernemingswinst, het bevorderen van particulier bezit en privatisering van overheidstaken.

Huishouden
Een lange reeks mannen, vanaf Aristoteles tot Thomas van Aquino, Luther en Nietzsche, heeft de ongelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen verdedigd. Hun hoofdargument is dat de vrouw niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk zwakker dan de man is. Volgens hen is het de taak van de vrouw kinderen te baren, te voeden, op te voeden en het huishouden te doen.

Daartegenover staat een reeks van mannen en natuurlijk ook de tegenwoordige feministen die de gelijke behandeling van de seksen propageren. Enkele namen in dat rijtje zijn Plato, Marx, Engels, Stuart Mill en Simone de Beauvoir (1908-1986), de partner van Sartre. Volgens hen is het onmiskenbare verschil tussen vrouwen en mannen geen reden hen in het onderwijs, het beroepsleven en de politiek anders dan mannen te behandelen.

Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel komt de vraag op of sekseverschillen relevant zijn voor de toedeling van goederen. Verschillen tussen vrouwen en mannen zijn, op zware lichamelijke arbeid na, volgens de geleidelijk gegroeide overtuiging bij het toekennen van kiesrecht, onderwijs, functies en sociale uitkeringen niet langer relevant.

Dwangmiddelen
Sinds de Verenigde Naties in hun beginselverklaring van 1945 de gelijkberechtiging van vrouwen en mannen hebben vastgelegd, is de emancipatie van de vrouw in de westerse wereld aanzienlijk voortgeschreden. Of het de mensheid gelukkiger heeft gemaakt, is de vraag. Of er echte veranderingen tot stand zijn gekomen, is ook twijfelachtig. De fijnmazige regelgeving die wij op het gebied van gelijkberechtiging kennen, laat zien dat er dwangmiddelen nodig zijn om gestelde doelen te realiseren.

Politieke topontmoetingen in mondaine oorden, veelal buiten het bereik van pers en parlementaire politici, hebben al te vaak afspraken opgeleverd die gemaakt zijn door ondoorzichtige coalities van ambtenaren, lobbyisten en andere zelfbenoemde zaakwaarnemers.

De conclusie is dat sociale gelijkheid in deze bedeling een utopie blijft. En dat al eeuwenlang is. Hetzelfde geldt overigens ook voor vrijheid en broederschap. Op de vraag hoe het dan moet, dienen we zelf een antwoord te formuleren. Hoogerwerf wil met zijn boek immers stimuleren dat we over deze kwesties nadenken.