Boekrecensie |
Titel: Het hart van de zee. De tragedie van een walvisvaarder Auteur: Nathaniel Philbrick Vertaling van: In the Heart of the Sea, door Corrie van den Berg en Carola Kloos Uitgeverij: Ambo Amsterdam, 2000 ISBN 90 263 1640 2 Pagina's: 317 Prijs: 52,50
|
Recensie door dr. J. E. Korteweg - 10 oktober 2001
Tragedie van walvisvaarder wordt geen sensatieverhaal
Scheepsbeschuit voor 60 dagenHet uiterlijk van een streekroman en een titel waar de romantiek van afdruipt doen de lezer met bepaalde verwachtingen aan een boek beginnen. Soms is het uiterlijk echter niet maatgevend voor de inhoud, zo bleek bij lezing van Het hart van de zee van Nathaniel Philbrick. De auteur schetst in sobere bewoordingen een indringend beeld van de negentiende-eeuwse Amerikaanse walvisvaart in het algemeen en van één tragedie in het bijzonder. Hij blijkt bovendien over een verbluffende kennis van potvissen, uitdrogingsverschijnselen, kannibalisme, quakers, de walvisjacht en nog wat van dat soort zaken te beschikken. Die kennis verweeft hij in zijn verhaal zonder dat de interesse van de lezer ook maar een ogenblik verslapt en ten slotte verantwoordt hij uitvoerig hoe hij aan zijn gegevens komt. Dat mag een prestatie heten. Onderwerp van het verhaal is een van de beroemdste scheepsrampen van de negentiende eeuw: de ondergang van de walvisvaarder Essex, die in 1820 door een woedende potvis tot zinken werd gebracht. De gebeurtenis vormde de climax van het bekende boek Moby Dick van Herman Melville. Met het zinken van het schip begon echter pas de werkelijke tragedie: twintig mannen legden in open sloepen een tocht van zo'n 4500 zeemijl af over de Stille Oceaan. Ruim negentig dagen waren ze onderweg en uiteindelijk overleefden slechts acht mannen de reis.
Quakergemeenschap In augustus 1819 vertrok de Essex met 21 man aan boord, onder bevel van kapitein George Pollard. Het schip voer via de Azoren naar de Kaapverdische Eilanden en vervolgens langs de kust van Zuid-Amerika via Kaap Hoorn omhoog naar Peru. Omdat de walvissen moeilijk te vinden waren, besloot de bemanning de kust te verlaten en de Stille Oceaan op te varen naar de zogenaamde Buitengronden, waar (zoals men sinds enkele jaren wist) veel walvissen te vinden waren. Op 20 november, terwijl de jacht op walvissen volop bezig was, werden de mannen op de Essex verrast door een woedende mannetjespotvis van (naar men dacht) zo'n 25 meter lengte. Met zijn kop ramde de stier het schip totdat het zonk. De bemanning restte niets anders dan in de sloepen te gaan, zo veel mogelijk proviand te redden en koers te zetten naar de dichtstbijzijnde kust. Op 1200 mijl afstand lagen de Marquesas-eilanden, maar omdat de mannen geruchten hadden gehoord over kannibalisme op deze eilanden, werd besloten de veel langere route naar de kust van Chili of Peru te kiezen. Omdat er genoeg scheepsbeschuit was voor ongeveer zestig dagen, moest dit geen probleem vormen, zo dacht men.
Barre tocht De sloepen raakten elkaar kwijt en niet lang daarna vielen de eerste doden. Aanvankelijk werden ze overboord gezet, maar spoedig werd ervoor gekozen de gestorven kameraden op te eten. In de sloep van kapitein Pollard werd zelfs geloot wie de dood zou moeten sterven om de rest van de mannen het leven te laten behouden. Het lot viel op een neef van de kapitein. Hij werd gauw weggewerkt, herinnerde Pollard zich later, en er bleef niets van hem over. Respectievelijk op 18 en 23 februari werden de sloepen van stuurman Chase en kapitein Pollard gevonden. Er overleefden in totaal acht mannen. Uit de derde sloep werd niemand levend teruggevonden.
Geen sensatieverhaal
|