Recensie door C. A. de Niet - 5 juni 2001
Geen facet van Ida Gerhardts
gedichten blijft onbesproken
In gestage regelmaat publiceert Frans Berkelmans zijn studies over het dichtwerk van Ida Gerhardt. Met het vijfde deel van de Acanthus-reeks, die monografieën op het raakvlak van kunst en spiritualiteit bevat en uitgegeven wordt onder verantwoordelijkheid van het Benedictijns Tijdschrift, sluit hij zijn beschouwingen over Ida Gerhardts vroege gedichten af.
Het gaat in Kwatrijnen, sonnetten en kleengedichtjes om drie genrebundels: de Kwatrijnen in opdracht uit 1949, de Sonnetten van een leraar uit 1951 en de selectie van kleinere, deels in eerdere bundels gepubliceerde gedichten De argelozen uit 1956, die de dichteres aanvankelijk alleen voor haar vrienden bestemd had.
Aan de grondigheid waarmee Berkelmans te werk gaat valt niet te twijfelen. Hij besteedt niet alleen aandacht aan de afzonderlijke gedichten, maar ook aan de structuur van de bundels waarin de verzen voorkomen, alsmede aan de historische varianten daarvan. Om zijn betoog voor de lezer inzichtelijker te maken, met name op het punt van de ordeningsprincipes die Ida Gerhardt heeft toegepast, is aan de studie een bijblad toegevoegd met een zogeheten synopsis van de Kwatrijnen in opdracht. Schema's op de binnenzijde van de voor- en achterflap verhelderen Berkelmans' beschouwingen over de structuur van De argelozen resp. Sonnetten van een leraar. Niet alles in dit boek is geheel nieuw. De uiteenzetting over de Kwatrijnen in opdracht is een bewerking van een publicatie uit 1984; een mondelinge presentatie van de hoofdlijn in Berkelmans betoog over de structuur van de Sonnetten van een leraar heeft hij in april van het vorige jaar gegeven op de Ida Gerhardt-studiedag te Leiden.
Perfectionist
De systematische werkwijze van de auteur is reeds aan de inhoudsopgave van zijn boek af te lezen. De drie hoofdstukken beginnen alle met een inleiding waarin thema's uit het werk van Ida Gerhardt belicht worden, met een toespitsing op de onderhavige gedichtenreeks. De kwatrijnen worden besproken onder de drieslag Mijn land, mijn volk, mijn taal, de sonnetten onder de titel Mijn prachtige, mijn hondse baan en de behandeling van de kleengedichtjes een door Guido Gezelle gemunte genretypering draagt de naam Goudstof van vlinderwieken. Vervolgens krijgen alle gedichten afzonderlijk aandacht. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een uiteenzetting over de structuur van de besproken bundel.
Wie zo grondig te werk gaat als Berkelmans, wordt wel eens geconfronteerd met zaken die een perfectionist tegen de borst moeten stuiten. Hoewel Ida Gerhardt zelf evenmin geheel vrij was van deze hang naar precisie, constateert de auteur al op de eerste bladzijde van zijn beschouwing over de Kwatrijnen in opdracht dat zijn correctie op de bibliografische aantekening in de derde (maar naar Berkelmans aantoont in feite de tweede) druk van deze bundel, die hij aan auteur en uitgever doorgegeven had, niet gehonoreerd is. De meest recente editie van Gerhardts Verzamelde gedichten geeft nog steeds het onjuiste jaartal 1948, en zoals te verwachten valt, gaan allerlei artikelen en monografieën daarin mee. Behalve Berkelmans dus. Die blijft zijn eenzame strijd tegen dit bibliografische onrecht strijden.
Gedetailleerd
Deze gedrevenheid typeert de schrijver. Geen facet van de gedichtenreeksen die hij bespreekt lijkt aan zijn aandacht te ontsnappen. Dat wekt bewondering, zeker, maar als ik eerlijk ben ook een zekere vermoeidheid bij de lezer. Onwillekeurig rijst toch de gedachte dat werkelijk elk gedicht van Gerhardt als een parel van literaire kunst bezien moet worden. De idealistische levensvisie van de dichteres, waarin de wereld bezien wordt als een 'kosmos', een schone ordening, die tot in alle onderdelen evenwicht en harmonie uitstraalt vindt zijn literair-kritische pendant in de beschouwingen van Berkelmans. Illustratief daarvoor is de verantwoording die hij voor de gedetailleerde bespreking van alle Kwatrijnen geeft.
Er is dan ook geen reden, zegt hij, de kwatrijnen als neerslag van maatschappelijke bekommernis te plaatsen tegenover haar overige poëzie, die dan als lyriek het innerlijk domein zou weerspiegelen. Men doet de kwatrijnen van Ida Gerhardt daarmee onvoldoende recht. Bij alles 'waarover' een gedicht handelt, als het echte poëzie is, spreekt zich daarin een subject uit. Poëzie 'bevat' immers niet een inhoud, maar 'is' deze. (
) Ik meen er daarom goed aan te doen de kwatrijnen te lezen met dezelfde aandacht voor alles wat zich in deze verzen uitspreekt, als waar ook de bundels vóór en na de kwatrijnen aanspraak op maken. Waar dit nuttig lijkt zal ik daarom de context van Gerhardts ander werk ter sprake brengen.
Dialoog
Op deze manier verrijst langzaam maar zeker een indrukwekkend monument voor het dichterlijke oeuvre van Ida Gerhardt, dat zelf evenzeer een monumentaal karakter heeft. Vijf delen zijn er nu gewijd aan het vroege werk. Op de boekenplank nemen deze studies bijna evenveel ruimte in als de Verzamelde gedichten zelf. Ze roepen het beeld op van de geëngageerde leraar over wie Berkelmans in zijn bespreking van Karakter, het slotgedicht van de Sonnetten van een leraar, het volgende zegt: Lesgeven is blijkbaar een kwestie van dialoog. Het doet denken aan wat Ida Gerhardt onder meer in het grote gedicht Twee uur: de klokken antwoordden elkaar (1971) schreef ter typering van het samenzijn van Socrates en Theaetetus:
waar zij, een machtig denker en een knaap,
tesamen peilen wat mathesis is,
en waar hun beider adel het bestaat
elkaar tot hulp te zijn, zodat niet faalt
de opdracht steeds gesteld: de dialoog.
Dat ik mij bij lezing van Berkelmans' studies een knaap gevoel, in gezelschap van een machtig denker, mag hij als een welgemeend compliment beschouwen.
|