Boekrecensie |
Titel: Huilen in de zon Auteur: Harry van Rijn Uitgeverij: Walburg Pers Zutphen, 2001 ISBN 90 5730 115 6 Pagina's: 253 Prijs: 39,50
|
Recensie door Jeannette Donkersteeg - 9 mei 2001
Roman over jeugd in Veluws opvoedingsgesticht
Huilen in de zon op HoenderlooEen schep suiker op je boterham als je jarig bent; met Kerst een stukje vlees in plaats van glibberige spekjes en 's zomers bosbessen plukken. Dat zijn rond de jaren dertig van de twintigste eeuw de hoogtepunten in het leven van de jongens op Hoenderloo. Het Amsterdammertje Harry van Rijn is een van hen. Zeventig jaar later vertrouwt hij zijn ervaringen in het Veluwse opvoedingsgesticht toe aan het papier. Huilen in de zon, is de toepasselijke titel van deze autobiografische roman. Ja, ik heb in de voorbije jaren veel gehuild, want een ouderloze jeugd in een gesticht, elke dag temidden van vijfentwintig niet altijd zachtzinnige jongens, bezorgt je vaak verdriet. Maar vaak ook heeft de zon geschenen. Als ik ooit een boek ga schrijven, moet het zo heten: Huilen in de zon. De volgende morgen, op de tiende mei van het jaar 1940, worden we al tegen half zes wakker van vliegtuigen en zware knallen. We rennen opgewonden naar het balkon van de slaapzaal. (...) we zien hoe een van de vliegtuigen plotseling in een streep van rook naar beneden stort en zich met een geweldige knal in de grond boort. Het is verbazingwekkend hoeveel details de inmiddels bejaarde auteur zich uit zijn jeugd weet te herinneren. Niet alleen ingrijpende gebeurtenissen als bovenstaande, maar ook de karakters van zijn leiders, gesprekken met vriendjes en de sfeer op de verschillende afdelingen waar hij woont, weet hij beeldend en tot in de finesses te beschrijven. Toch krijg je niet de indruk dat Van Rijn veel rond zijn autobiografie romantiseert. Misschien is dat te verklaren door het feit dat de wereld van zijn kinderjaren zo ontstellend klein was. Zijn levensverhaal klinkt in elk geval authentiek.
Eetstoornis Langzamerhand weet hij zich een weg te banen door het harde leven. Zijn intelligentie helpt hem daarbij. Harry is verslaafd aan letters en leert zelfs vreemde talen. Terecht staat op de omslag dat zijn levensverhaal beslist niet zielig of troosteloos is. De moeilijke én de leuke omstandigheden; de minder aardige en de aardige mensen van Hoenderloo weet hij realistisch te beschrijven. Daarmee maakt hij een objectieve indruk. Harry van Rijn is auteur, ikfiguur en hoofdpersoon van dit verhaal. Hij slaagt erin zich niet als held te presenteren. Evenmin maakt hij een zielig slachtoffertje van zichzelf. Veel herinneringen zijn schrijnend. Als een vriendje en hij bij wijze van uitzondering een witte boterham krijgen en die uit het zicht van de andere jongens in een hoekje staan op te eten, slaat een passerend leider hen met de hoofden tegen elkaar. Hij verdenkt het stel van diefstal. Broodbeleg is er niet. Jongens die nog ouders hebben en van thuis wel eens een pakje krijgen, beschikken er soms wel over. Weeskinderen zoals Harry kijken dag in, dag uit toe hoe tafelgenootjes zich te goed doen aan het lekkers. De schrijver heeft ook de vele positieve herinneringen zuinig bewaard. De vrolijkheid en vriendelijkheid van juffrouw Bakker is ontroerend. Evenals de hulp van twee groepsleiders, die in Amsterdam op zoek gaan naar informatie over Harry's achtergrond omdat ze merken dat hij daarover piekert. Van Rijn bezit de gave van het relativeren. Hoewel aanvankelijk slechts weinig nieuws tot Hoenderloo doordringt, krijg je toch ook een aardig tijdsbeeld. Het succes van de Uiver komt de jongens ter ore, ze leren de nieuwe spelling van 1935 en Harry kent het verhaal van ds. Heldring, de stichter van Hoenderloo. Op een dag krijgen ze een eigen krant, De Hoenderwereld. Ik lees die (...) graag. We krijgen nu eenmaal nooit een gewone krant te zien en zijn al blij als we onderweg tijdens een wandeling een doorweekt of vergeeld stukje krant vinden dat in de groep van hand tot hand gaat. Er is oorlog geweest in Abessinië (...) en gemene Italianen hebben die zielige keizer Haile Selassie het land uitgejaagd.
Christen Het treft mij en ik ben geneigd een relatie tussen deze overpeinzingen te zien dat de auteur twee alinea's later opmerkt: Er is echter wel iets essentieels veranderd. Ik werd opgevoed door gelovige mensen, meesters en groepsleiders die overtuigd christen waren. (...) Omdat ik wilde lijken op de mensen die ik bewonderde, volgde ik hun voorbeeld. (...) Ik ben (...) niet protestant gebleven. Op een dag geloofde ik niet meer.
|