Boekrecensie

Titel: De opleiding tot redenaar van Quintilianus
Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Gerbrandy

Uitgeverij: Historische Uitgeverij
Groningen, 2001
ISBN 90 6554 423 2
Pagina's: 768
Prijs: ƒ 99,-

Recensie door Enny de Bruijn - 9 mei 2001

„Troonrede afschrikwekkend voorbeeld van redevoering”

De kunst van het spreken

Volstrekt overtuigd zijn van wat je te zeggen hebt. Je argumentatie op een logische manier opbouwen. De boodschap zorgvuldig formuleren en kracht bijzetten met een boeiende presentatie. En vooral: beschikken over een brede algemene ontwikkeling. Predikanten en politici, advocaten en feestredenaars, allemaal kunnen ze hun winst doen met het handboek van Quintilianus. Zijn adviezen zijn nog altijd actueel, zelfs na bijna 2000 jaar. Piet Gerbrandy zorgde voor de eerste Nederlandse vertaling van ”De opleiding tot redenaar”.

Twaalf jaar besteedde Piet Gerbrandy –classicus, dichter, criticus en docent klassieke talen– aan zijn vertaling van Quintilianus' standaardwerk. „Ik heb het altijd een leuk boek gevonden, en onder classici heeft het een grote reputatie. Het is het enige complete werk over retorica dat uit de Oudheid bewaard is gebleven. Als je iets wilt zeggen over onderwijs in de Oudheid, retorica, taalbeheersing, opvoeding in het algemeen, dan kom je altijd uit bij Quintilianus.”

Inmiddels is de eerste druk van 1500 exemplaren uitverkocht, nog geen maand na verschijnen. Het verraste Gerbrandy: „Je hebt als classicus altijd de neiging te denken dat je vak eigenlijk te moeilijk is voor de meeste mensen. Maar keer op keer blijkt dat dat niet waar is. Het aardige van dit boek is natuurlijk dat het zo breed is. Het gaat over de opvoeding van kleuters, maar ook over argumentatie, over humor, over de manier waarop je je toga moet dragen. Allerlei mensen kunnen er wat van hun gading in vinden.”

Samenleving
In moderne handboeken over taalbeheersing lijkt de technische kant –opbouw, stijl, presentatie– het belangrijkste. Maar in de Oudheid houdt retorica veel meer in. „Voor iemand als Quintilianus is retorica de kunst om een volledig mens te worden. In moderne termen zou je zeggen: Quintilianus is een humanist, iemand die vindt dat taalbeheersing en fatsoen en universele kennis bij elkaar horen. Zijn ideaal is dus een redenaar die niet alleen de kneepjes van het vak beheerst, maar die ook een goed mens is, zich inzet voor de samenleving, en zich ontwikkeld heeft op het terrein van filosofie, recht, geschiedenis, literatuur. Taalbeheersing is maar een onderdeeltje van het vak.

Dat vormt een groot verschil met vandaag. Een bekende advocaat als Moszkowicz heeft het gevoel dat hij een overwinning behaald heeft als hij een verdachte op grond van vormfouten heeft vrijgekregen. Dat is puur technisch werk, daarvoor hoef je niet filosofisch geschoold te zijn. Je bent alleen als een slimme jongen bezig de mazen in de wet te zoeken. Tegenwoordig kun je een goed strafpleiter zijn zonder het gevoel te hebben dat je maatschappelijke verantwoordelijkheid draagt. Dat is voor Quintilianus ondenkbaar. Hij vindt dat je bij iedere zaak die je op je neemt, je moet afvragen wat de zin ervan is voor de samenleving als geheel.”

Schrijvers
Niet alleen voor advocaten is het werk van Quintilianus van belang, maar ook voor schrijvers, politici, predikanten en mensen die een gelegenheidstoespraak moeten houden. „Dat laatste genre is voor hem niet heel belangrijk, maar toch kunnen mensen die moeten spreken bij bruiloften of begrafenissen tot op de dag van vandaag goede tips aan de klassieke retorica ontlenen. Vooral als het gaat om de stijl en de opbouw van je verhaal.

Ook schrijvers kunnen daar veel aan hebben. Juist de opmerkingen over stijl zijn voor hen interessanter dan voor sprekers – bij het spreken hebben we tegenwoordig niet meer de gewoonte om als een dichter te werk te gaan. Bovendien zijn schrijvers momenteel meer dan sprekers het geweten van de samenleving. Bij maatschappelijke discussies wordt hun mening gevraagd. Een Nobelprijswinnaar voor de literatuur bijvoorbeeld kan enorm gezag hebben. Terwijl er in de politiek nauwelijks sprake is van reflectie op de dingen waar we mee bezig zijn. Op dat punt zijn schrijvers en dichters eerder de fakkeldragers van de retorica.”

Kanselredenaars
Predikanten kende Quintilianus niet, hij onderscheidde alleen de juridische, de politieke en de ceremoniële redevoering, maar later hebben tal van sprekers de inzichten van de klassieke retorica óók toegepast op de kanselrede.

Een goede preek kenmerkt zich vooral door het feit dat zij met overtuiging wordt gebracht, denkt Gerbrandy. „Als je niet het gevoel hebt dat de redenaar, de dominee zelf, volstrekt overtuigd is van wat hij zegt, kan hij geen vuur overbrengen op de gemeente. Wil je in deze tijd waarin de kerken leeglopen überhaupt nog mensen overhouden, dan moet je een steengoed verhaal vertellen.

Ik kom zelf uit een gereformeerd nest en heb vroeger dus veel predikanten gehoord. Sommigen formuleerden zo saai en brachten de preek zo slecht dat je iedereen knikkebollend zag wegzakken. Maar ik heb ook aan den lijve ondervonden dat een goed kanselredenaar echt opwindend kan zijn. Als je een spreker hebt die met overtuiging een bijbeltekst kan uitleggen, en ook met overtuiging iets kan voorlezen –dat is heel moeilijk, er zijn veel mensen die dat niet kunnen–, blijf je wakker. Zelfs al ben je als luisteraar overtuigd van de waarde van Gods Woord, dan kan het toch geen kwaad als dat met enige overredingskracht gebracht wordt.

Voor een predikant is het vooral van belang dat hij zijn mensen kent, dat hij weet in welke gemeente hij staat. Dat is een belangrijk punt van Quintilianus: je moet je verhaal altijd aanpassen aan het publiek waarvoor je spreekt. Al is het goed dat een predikant intellectueel gezien weet waarover hij het heeft –hij kent zijn klassieken, weet wat er in de samenleving aan de hand is–, dat betekent niet dat hij zijn gehoor moet vermoeien met een filologisch-technisch verhaal. Kijken naar de Griekse of Hebreeuwse tekst, dat werkt voor een publiek van theologische studenten, maar niet voor een gewone gemeente.”

Grijze stijl
Niet alleen het publiek, ook het onderwerp bepaalt op welke manier een redenaar moet optreden. „Als je een proces voert over een verkeersovertreding, moet je een kort, zakelijk betoogje houden. Maar bij een moordzaak kun je alles wat je aan emotionele verhevenheid in huis hebt, uit de kast halen. Dat geldt ook voor de politiek. Bij een oorlogsverklaring of een toespraak bij een nationale ramp mag je groter uitpakken dan bij een of ander wetje over het financieringstekort.

Althans, zo denkt Quintilianus erover. Tegenwoordig heb je eigenlijk overal dezelfde grijze stijl. Het afschrikwekkendste voorbeeld vind ik de Troonrede, retorisch gezien een absoluut onding. Een droge, saaie tekst die nergens over gaat, die ook zonder vuur of persoonlijkheid gebracht wordt – dat is dan het centrale moment in ons parlementaire jaar. Ik snap wel dat de Koningin natuurlijk geen persoonlijkheid mág hebben op zo'n moment, en dat de Troonrede zo neutraal mogelijk moet zijn, maar daardoor wordt het een karikatuur van een redevoering. Het zou veel beter zijn, lijkt mij, als bij die gelegenheid de premier zelf een vlammend betoog hield over wat er zou moeten gebeuren in de samenleving. Dan zou je aan de vorstin bijvoorbeeld redevoeringen bij nationale rampen kunnen overlaten. In zo'n geval is het geen schande als de Koningin zich laat gaan.”

Nederlandse politiek
De retorische kwaliteiten van Nederlandse politici laten dikwijls veel te wensen over, vindt Gerbrandy. „Het gaat meestal helemaal nergens over, en het is bijna altijd slecht geformuleerd. Het enige wat ze kunnen is een beetje geloofwaardig overkomen voor de televisie. Daar zijn ze in getraind, ze hebben een voorlichter die uitlegt welke bewegingen je wel en niet moet maken, op welke manier je in de camera moet kijken en wat voor pak je aan moet trekken. Een spreker in de Oudheid moest het echt hebben van zijn redevoering zelf, een moderne politicus zorgt ervoor dat hij op de juiste manier in de bladen terechtkomt.

Echt goede redenaars en debaters heb je nauwelijks in de Nederlandse politiek. Vroeger had je mensen als Marcus Bakker en Fred van der Spek, die konden lekker van leer trekken. En Schutte, dat is iemand die op een heel weloverwogen, waardige manier kan spreken. Ondanks het feit dat het grootste deel van het parlement het vaak niet met zijn standpunten eens was, kreeg hij toch veel waardering en respect. Dat had te maken met zijn ”ethos”, zoals Quintilianus dat zou noemen, zijn uitstraling van rechtschapen wijze man die het algemeen belang voor ogen heeft. Hij was ook belezen genoeg om goed te kunnen formuleren en door z'n formuleringen respect af te dwingen. Dat vind je weinig.

Iemand als Van Agt had wel veel gevoel voor taal, maar tegelijkertijd had je altijd het gevoel dat je door die man in de maling werd genomen. Bij Lubbers heb je dat ook, al kan die op het niveau van de argumentatie knappe dingen doen. Maar hij formuleert als een hark, dat is niet om aan te horen. In de Nederlandse politiek is er vrijwel geen aandacht voor mooi formuleren. Haperingen, verdubbelingen, slechte metaforen. Dat heeft te maken met de status van het verschijnsel stijl in onze samenleving. Ook in romans bijvoorbeeld wordt vaak totaal onbeduidend geschreven.”

Clinton
„In Nederland heb je echt een sfeer van: doe maar gewoon. Schrijf en spreek zo onopvallend mogelijk. Doe niet net alsof je een mooie redevoering uit je hoofd hebt geleerd. Terwijl je in de Oudheid juist moest kunnen spreken alsof het uit een boek kwam, ook als je improviseerde. Lange, rollende zinnen met mooie beeldspraken, mooie parallellieën erin. Daar hebben wij geen orgaan meer voor, althans, we willen dat kennelijk niet meer. Nederlandse politici houden niet van poeha, demagogie, grote woorden. Dat zie je bij de Romeinen helemaal niet. Die hadden geen last van bescheidenheid. Als je iets te presenteren hebt, moet je het met volle overtuiging en met alle kracht die in je is uitdragen.

In Amerika zie je dat bijvoorbeeld wél. Ik denk dat iemand als Bill Clinton een ontwikkelde, slimme man is, die de retorica tot in de puntjes beheerst, tot in z'n timing en z'n metaforen toe. Hij is in staat om je een brok in je keel te laten krijgen. Ik herinner me een toespraak van hem, naar aanleiding van de beroemde handdruk van Rabin en Arafat, een paar jaar geleden. Echt perfect. Die man weet zó goed wat hij aan het doen is... Er is geen Nederlandse politicus die dat kan. Het enige nadeel van Clinton is dat iedereen weet dat hij niet deugt. Al stellen we tegenwoordig aan een redenaar niet de vraag of hij een goed mens is, het is wél belangrijk dat hij geloofwaardig en tot op zekere hoogte integer overkomt.”

Het werk van Quintilianus ligt inmiddels naast Bijbel, wetboek en woordenboek bij de naslagwerken in de Tweede Kamer. Welk hoofdstuk zouden de heren politici vooral eens moeten opslaan? „Het gedeelte dat gaat over algemene ontwikkeling. Volgens Quintilianus moet een redenaar een grote belezenheid hebben op de meeste terreinen. Ik denk dat het geen kwaad zou kunnen voor de meeste Tweede-Kamerleden als ze eens gewoon een boek zouden lezen. Geen economisch boekje, maar bijvoorbeeld iets van Spinoza of Schopenhauer, of een goede roman. Laten ze zich eens verdiepen in de dingen die gewone mensen bezighouden – niet in de eerste plaats in geld.

Verder zou het geen kwaad kunnen als ze zich wat stilistische vaardigheden zouden aanmeten. De meeste redevoeringen in de Tweede Kamer zijn zo ongelooflijk saai. De meeste politici praten elkaars vergelijkingen na, ze gebruiken vreselijk veel van dat afschuwelijke jargon – wat helemaal niet nodig is. Je zou graag willen dat ze leerden een paar leesbare alinea's te schrijven. Leesbaar, boeiend, goed geformuleerd, met enig esprit. Je hebt nu het gevoel dat je door een stel grijze muizen geregeerd wordt, en niet door mensen van vlees en bloed die nog idealen hebben over deze samenleving.”