Recensie door drs. N. C. van Velzen - 24 januari 2001
Uitstekende kennismaking met de Joods-chassidische traditie
Sprankelende verhalen
vol humor en wijsheid
Het Jiddisch is de omgangstaal van de Asjkenazische Joden, die al vanaf de Middeleeuwen in Duitsland en Oost-Europa wonen. Na de Tweede Wereldoorlog is het centrum van de Asjkenazische cultuur verlegd naar Amerika. Het Jiddisch is een taal waarin woorden en uitdrukkingen uit het Romaanse en Slavische taalgebied, maar vooral uit Duitse dialecten voorkomen. Ook aan de Hebreeuwse liturgie zijn woorden ontleend. Het Duitse element is het sterkst aanwezig, ook in de grammatica. Liefhebbers van Jiddische verhalen kunnen terecht in Tot de deur zich opent en Benjomin de Derde.
In de 18e eeuw hielden in West-Europa de Jodenvervolgingen op. Onder invloed van de Verlichting en de Franse Revolutie kregen de Joden tijdens het bewind van Napoleon gelijke burgerrechten. Die tolerantie had tot gevolg dat veel Joden opgingen in de omringende cultuur. Deze assimilatie veroorzaakte een tweedeling in het Jodendom: oost en west kwamen tegenover elkaar te staan.
In het oosten, waar de pogroms aanhielden, stonden de Joden met veel wantrouwen tegenover de niet-Joodse omgeving. Het verlichte westerse denken oefende daar wel invloed uit, maar dat leidde niet tot assimilatie. Een gunstig effect was echter wel, dat men zich ging bezinnen op het eigen Joodse erfgoed. Dat leidde ertoe, dat men nieuwe ideeën ging verkondigen, niet in een van de westerse talen, maar speciaal in het Jiddisch en Hebreeuws. Ontwikkelde Joden in het Westen geneerden zich voor het Jiddisch, dat ze beschouwden als een taaltje voor ongeletterden.
Vertelkunst
In het oosten van Europa bestond al een eeuwenlange traditie van Jiddische vertelkunst, zowel mondeling als schriftelijk. Het gebruik van het Jiddisch werd mede gestimuleerd door de opkomst van een religieuze beweging in Polen, het chassidisme. Chassidische rabbijnen preekten in het Jiddisch, omdat de gewone man het Hebreeuws niet meer verstond. Zij maakten in hun prediking gebruik van allerlei literaire vormen, zoals gelijkenissen, vertellingen, anekdotes en gedichten. De bekende geleerde Martin Buber (1878-1965) heeft veel verhalen vertaald en uitgegeven onder de titel Chassidische vertellingen.
Voor een eerste kennismaking met vertellingen uit de Joods-chassidische traditie leent zich uitstekend de verhalenbundel die samengesteld en bewerkt is door Gottfrid van Eck. Het boek is verschenen bij uitgeverij Servire/Kosmos onder de titel Tot de deur zich opent. Van Eck, van wie al eerder een soortgelijke verhalenbundel is uitgekomen, heeft een keuze gemaakt uit de legenden rond de Baäl Shem Tov, de Heer van de Goede Naam. Hij heette in werkelijkheid Israël ben Eliëzer (1699-1760). Hij was rabbi en wordt beschouwd als de geestelijke vader van het chassidisme.
De samensteller heeft een goede, gevarieerde keuze gemaakt. De verhalen zijn sprankelend, religieus, vol humor en wijsheid. Aan het eind van het boek is een verklarende woordenlijst toegevoegd.
Satire
De moderne periode van de Jiddische literatuur laat men beginnen in 1864, het jaar waarin Sjolem Jacob Abramowitch (1836-1917) boeken gaat schrijven in het Jiddisch. Hij doet dat onder het pseudoniem Mendele Mojcher Sforim. Dit betekent Mendele de boekverkoper, en het is tevens de naam van een van de hoofdpersonen uit zijn verhalen. Mendele is de man die met een karretje vol boeken de Joodse nederzettingen langsgaat en met milde humor reageert op de wereld om hem heen.
Sjolem Jacob Abramowitch werd geboren in Wit-Rusland, het tegenwoordige Litouwen, studeerde aan enkele talmoedscholen, studeerde af als rabbijn en schreef aanvankelijk Hebreeuwse lyriek. Hij vestigde echter zijn naam als schrijver door zijn boeken in het Jiddisch. Bij uitgeverij Vassallucci verscheen van hem als deel 6 in de Jiddische Bibliotheek de roman Benjomin de Derde, vertaald door Willy Brill.
Deze roman, voor het eerst uitgegeven in 1878, speelt in het stadje Toenjadewke, een afgelegen oord, ver van de bewoonde wereld. Hoofdpersoon is Benjomin de Derde, die samen met zijn vriend Senderl zijn geboortedorpje verlaat en op zoek gaat naar het land van de Tien Verloren Stammen van Israël. Volgens de overlevering zouden die wonen aan de overkant van de Sambation, een rivier die zes dagen per week zo woest tekeergaat dat niemand hem kan oversteken. Op sabbath is de rivier echter volkomen rustig, maar dan is er weer het probleem dat een wetsgetrouwe Jood op die dag de rivier niet mag oversteken. Benjomin en Senderl beleven vele avonturen.
Satire
In de verte lijkt dit boek een parodie op Cervantes' Don Quichot. Mendele Mojcher Sforim heeft van Cervantes echter alleen maar het raamwerk overgenomen. Wat de inhoud betreft is het boek veel meer een satire, enerzijds op de Joodse leeglopers van zijn tijd en anderzijds op de Alija, de emigratie naar Israël, die in de tweede helft van de 19e eeuw onder de Joden in Rusland gepropageerd wordt. De auteur moet niet veel hebben van het opkomende Zionisme en gelooft niet in een massale terugkeer van de Joden naar het beloofde land.
De vertaalster heeft in deze uitgave ook een kort verhaal opgenomen, getiteld Vanwege een plaats bij de Oostwand. Met de Oostwand wordt de oostelijke wand bedoeld van de chassidische synagoge, waar een rijke familie een ereplaats had. Een boeiende, humoristische vertelling over Joodse armoedzaaiers en rijkaards en hun onderlinge, vaak religieuze, meningsverschillen.
Een verklarende woordenlijst is opgenomen en dat is beslist niet overbodig. In de lijst ontbreken minder bekende woorden, als sjtetl, mezoezes, a mentsj, dalles, jontev en kaftan. Weliswaar kan men de betekenis daarvan met enige moeite uit de context opmaken of in een Nederlands woordenboek terugvinden, maar wat meer hulp zou voor veel lezers prettig zijn. Het boek is fraai uitgegeven.
|