Recensie door A. M. Alblas - 10 januari 2001
Muziek ter verstrooiing
van de ziel
Het Bach-jaar is voorbij. Congressen, exposities en curiosa die de tweehonderdvijftigste sterfdag van Johann Sebastian Bach opluisterden, zijn in de annalen van de historie bijgezet. Nog net op de valreep verscheen de Nederlandse vertaling van de Bach-biografie van Harvard-professor Christoph Wolff. Na alle waan die het Bach-jaar met zich meebracht, is dit de belangrijkste gebeurtenis van de afgelopen twaalf maanden.
De wereld heeft geweten dat 2000 het Bach-jaar was. Er is heel wat met diens erfenis gedaan. De miljoenen schijfjes van de goedkope Kruidvat-uitgave zijn niet alleen door krap bij kas zittende liefhebbers warm onthaald. Ook ingewijden hebben er hun winst mee gedaan. De drogist verraste ook nog met het van superlatieven overlopende boek van Maarten 't Hart. De Bach-cantate-pelgrimage door Europa van John Eliot Gardiner is ten einde. Ton Koopman heeft een eredoctoraat op zak. En in de Thomaskirche te Leipzig komt sinds enkele maanden Bachs orgelmuziek op een imposant nieuw 'Bach-orgel' tot klinken.
In New York verscheen aan de vooravond van Bachs jubeljaar bij uitgeverij Norton & Co. Christoph Wolffs Bach-biografie Johann Sebastian Bach. The learned musician. Daarmee zette de eminente Bach-geleerde de kroon op meer dan dertig jaar onderzoek naar het werk en het leven van waarschijnlijk de meest veelzijdige componist uit de westerse cultuurgeschiedenis. Lang werd uitgezien naar de Nederlandse vertaling van dit standaardwerk, waarvoor de Utrechtse uitgever Erven J. Bijleveld tekende. Het vijfhoofdig vertaalteam onder leiding van Clemens Romijn had meer tijd nodig dan was ingeschat, maar de vijfhonderd bladzijden tellende pil, aangevuld met nog eens honderd pagina's nawerk, appendices en register is inmiddels gereed.
Vondsten
Christoph Wolff (1940), sinds 1976 hoogleraar muziekwetenschap aan de Harvard University in Cambridge (Massachusetts), is de meest vooraanstaande Bach-kenner van onze tijd. Hij behoort tot de samenstellers van de Neue Bach-Ausgabe, is mederedacteur van het Bach-Jahrbuch en voorzitter van het Zentralinstitut für Mozart-Forschung in Salzburg. Hij publiceerde onder andere Bach, essays on his life and music (1991), Die Bach-Familie (1994) en The New Bach Reader, waarvan hij de herziene en vermeerderde editie van 1998 verzorgde. Recent werd hij benoemd tot directeur van het prestigieuze Bach Archiv in Leipzig, het centrum van het internationale Bach-onderzoek. Hij volgt daar Hans Joachim Schulze op, Wolffs alom gerespecteerde collega-Bach-onderzoeker en vriend, die binnenkort met pensioen gaat.
Christoph Wolff heeft iets met Bach. Hij geldt al jaren als de grote Bach-specialist. Hij raast de hele wereld rond om zijn inzichten omtrent het genie Bach toe te lichten. Zijn bemoeienis met Bach leidde niet zelden tot opzienbarende vondsten, zowel biografisch als muzikaal. Dat maakte het nodig het historisch gegroeide beeld van Bach te reviseren.
Drie pogingen werden in het Bach-jaar ondernomen. De Amerikaanse uitgave van Wolff was de eerste. Daarna volgde die van muziekwetenschapper, theoloog en filosoof Martin Geck, op de voet gevolgd door die van de dramaturg, organist en muziekliefhebber Klaus Eidam.
Romantische bril
Volgens buitenlandse kritieken mag het boek van Eidam nauwelijks een biografie heten. Hij bestaat het zelfs om op een aantal punten Wolff te kapittelen. Toen ik de Harvard-professor in september tijdens het Bach-congres in Utrecht met Eidams kritiek confronteerde ook bij Wolff aan halsbrekende theorieën geen gebrek, haalde hij vriendelijk zijn schouders op: Kennelijk was Eidam er niet van op de hoogte dat ik dertig jaar geleden al de stadsarchieven van Leipzig heb uitgepluisd. Alle biografen die Wolff zijn voorgegaan schetsen een beeld van Bach door een min of meer romantische en soms overgeestelijke bril, aangevuld met aanzienlijke porties fantasie.
Christoph Wolff gaat op een meer academische manier te werk. Een grote kennis van zaken en diepgaand inzicht in de materie koppelt hij aan een flinke dosis gezond verstand. Een aantal gaten in Bachs levensgeschiedenis weet hij op aannemelijke wijze te dichten. Wolff gaat uiterst behoedzaam met 'harde' bewijzen om. Er zouden hele hoofdstukken te vullen zijn met wat we niet over Bachs leven weten, schrijft hij. Dergelijke 'gaten' worden dan gemakkelijk opgevuld met gissingen en veronderstellingen, met woorden als misschien, waarschijnlijk en mogelijk. Ondanks alle mitsen en maren legt Wolff de vinger bij de essentie van Bachs leven. Hij gaat ervan uit dat de muziek van Bach voor ons veel wezenlijker en actueler is dan diens levensverhaal. Hij belooft dan ook in een volgend boek nader in te gaan op Bachs ontwikkeling als componist en een analyse van zijn werken te geven.
Detective
In zijn biografie werpt Wolff een verhelderend licht op het leven van Bach en het intellectuele kader van diens kunstenaarschap. Uiterst zorgvuldig ordent hij bekende gegevens en pluist hij als een detective alles uit wat in Bachs leven een rol kan hebben gespeeld. Als een rode draad weeft Wolff daar Bachs uitzonderlijke intelligentie en leergierigheid (learned) doorheen. Vandaar dat in de Amerikaanse uitgave de ondertitel van de biografie luidt: the learned musician (de geleerde musicus). Wolff zelf, die de Nederlandse taal goed beheerst, vreesde echter dat de term geleerd in het Nederlands niet de gewenste gevoelswaarde zou krijgen. Vandaar dat hij voor deze vertaling als ondertitel zijn leven, zijn muziek, zijn genie koos.
Overigens dekt dat niet de insteek die Wolff zelf oorspronkelijk heeft gekozen. Daarnaast wijkt de Nederlandse editie ook op andere punten van de oorspronkelijke Amerikaanse uitgave af. In samenspraak met de auteur heeft de uitgever de tekst een nieuwe indeling gegeven, met tussenkopjes, en zijn tal van illustraties bijgevoegd. Daarnaast is het wat academische taalgebruik van Wolff omgevormd tot gewone-mensen-taal.
Rijpheid
Een biografie over Bach is nooit af, schrijft Wolff. Het beeld van Bach dient steeds geactualiseerd en aangepast te worden aan de nieuwste stand van de wetenschap, zo objectief als mogelijk en zo subjectief als toelaatbaar. Bij elke zorgvuldige bronnenstudie mag en kan uitleg en interpretatie uiteraard niet ontbreken. De manier waarop hij dat zelf doet dwingt respect af.
Zo staan de omvang en muzikale rijpheid van Bachs vroege composities door anderen vaak sterk in twijfel getrokken! voor Wolff niet ter discussie. Dit geldt ook voor de conclusies die hij trekt over de wending in Bachs leven in 1702 (de vergeefse sollicitatie naar de post van organist in het Thüringse Sangerhausen), over de motieven om van Mühlhausen naar Weimar te vertrekken, over de datering en opzet van het titelblad van Das Wohltemperierte Klavier en over Bachs sollicitatie naar het Thomas-cantoraat in Leipzig.
De auteur legt details bloot, waardoor allerlei dwarsverbanden ontstaan in het uiterst fragmentarische mozaïek van Bachs levensverhaal. Hij overbrugt het alledaagse stramien van Bachs huiselijk leven en het intellectuele kader van zijn kunstenaarschap.
Op de valreep van de verschijning van Bachs biografie deed Christoph Wolff de ontdekking van zijn leven. In Kiev (Oekraïne) trof hij het enorme, sinds de Tweede Wereldoorlog als verloren beschouwde muziekarchief van de Berliner Singakademie aan. De collectie, die nagenoeg compleet is overgeleverd, telt meer dan vijfduizend muziekhandschriften en is voor een groot deel gebaseerd op de muzikale nalatenschap van Bachs tweede zoon, Carl Philipp Emanuel. Hierin bevindt zich onder andere het door Bach zelf aangelegde Alt-Bachisches Archiv, met belangrijke composities van het eigen voorgeslacht.
Begrafenisdienst
Wolff ontdekte in dit archief de originele partituur, uitvoeringspartijen en -aanwijzingen aan van het achtstemmige, dubbelkorige motet Lieber Herr Gott, wecke uns auf uit 1672 van Bachs oudoom Johann Christoph Bach uit Eisenach. Een ontdekking die muziekwetenschappelijk getaxeerd zou kunnen worden als niet meer dan een geringe uitbreiding van de reeds bestaande kennis over Bach. Christoph Wolff verbindt er echter verregaande conclusies aan. Hij bestudeerde de ontwikkeling van Bachs handschrift gedurende diens gehele leven, de papiersoorten waarop de instrumentale partijen zijn genoteerd, de gebruiken bij sterven, dood en begrafenis van een vroom achttiende-eeuws christenmens, zoals ook Bach was.
Op grond daarvan komt Wolff tot de conclusie dat Bach in zijn laatste levensmaanden zelf het centrale repertoirestuk voor zijn eigen begrafenisdienst vaststelde en het uitvoeringsmateriaal daarvoor voorbereidde. Door uit te gaan van de hoeveelheid muziekpapier die Bach verbruikte aan het hof van Köthen, schat Wolff dat maar 15 tot 20 procent van Bachs composities uit die periode bewaard is gebleven. In Weimar zijn vermoedelijk ruim tweehonderd werken verloren gegaan, terwijl zo'n veertig procent van de cantates die Bach in Leipzig componeerde nooit is teruggevonden.
Perfectie
Wolffs grootste ontdekking is dat Bach zichzelf zou hebben beschouwd als een muzikale wetenschapper in dienst van zijn God. Hij zou als geen ander orde in de natuur en haar Goddelijke oorzaak hebben verklankt. De finale van het boek is één grote loftuiting op al zijn muzikale ontwerpen. Wolff: Bach schaafde voortdurend en onvermoeibaar aan melodie, harmonie en ritme. Hij rustte niet voordat hij ultieme muzikale perfectie had bereikt. Voor minder deed hij het niet. In hun volmaakte constructie en unieke klank bieden Bachs composities het ideaal van synthese tussen oorspronkelijke gedachten, technische precisie en esthetische schoonheid.
De grote Bach zélf zag het allemaal wat eenvoudiger. Hij componeerde muziek ter ere van God en ter verstrooiing van de ziel. Bij gelegenheid verklaarde hij zelfs: Wat ik door ijver en oefening heb bereikt, kan ieder ander met een redelijk natuurlijk talent en enige vaardigheid ook bereiken.
|