Recensie door G. Dannenberg - 15 november 2000
Geest Rijssense jutegigant
waart nog rond
Van de Rijssense jutegigant Ter Horst & Co is nu de NJI-groupe (Nederlandse Jute Industrie) nog over. Het aantal personeelsleden zegt allang niet meer alles over de kracht van een bedrijf. Gelukkig maar, want er werken nog geen honderd Rijssenaren meer, terwijl dat er in 1960 maar liefst 1250 waren. Er is nagenoeg geen Rijssense familie zonder oud-werknemers van Ter Horst. De geest van de heren Ter Horst is dan ook nog steeds voelbaar in de voormalige textielstad.
Ter Horst en Rijssen hebben veel aan elkaar te danken. Maar er zijn ook tijden geweest waarin zelfs gestaakt werd. Rijssenaar G. J. Bouwhuis schreef daar een gedegen boek over dat zich lezen laat als de betere streekroman. De geruchtmakende staking begon in december 1906, duurde 21 weken en trok landelijk de aandacht. Puur Rijssense namen als Jan Kreijkes, Mannus Nijkamp en Jan van den Berg komen in het boek tot leven. De Rijssense staking past in de textielstakingsgolf die ook andere Twentse steden trof. Bouwhuis maakt duidelijk dat de randvoorwaarden als lage lonen en zeer slechte leefomstandigheden in de Reggestad volop aanwezig waren. Er kwamen veel ziekten voor, waardoor Rijssen werd aangeduid als de teringkolonie.
Nachtkaars
Bouwhuis bekeek de staking vanuit de Rijssense jutebaronnen en vanuit de stakers. Een zaak van twee kanten belichten is altijd een goed ding. In aangenaam verzorgd taalgebruik vertelt Bouwhuis wat de Rijssenaren ertoe bracht om het spil dale te gooin. De stakers kregen lang niet hun zin en de staking ging als een nachtkaars uit. Eén van de belangrijkste oorzaken was de gestage toename van het aantal werkwilligen (oonderkroepers).
Het is een beetje jammer dat Bouwhuis die groep mensen niet aan het woord kon laten, want van die generatie waren niet veel mensen meer in leven toen het boek werd geschreven. Bouwhuis heeft nog wel geprobeerd een ooggetuige aan het woord te laten, want in 1985 sprak hij met oud-stoomgast A. J. ter Maat die als twaalfjarige de staking meemaakte. Dit interview is opgenomen in het boek. Het blijkt wel een hachelijke zaak om op uitlatingen van één ooggetuige af te gaan, want de vermelde feiten in dat vraaggesprek sporen niet allemaal naadloos met de gegevens die Bouwhuis uit vele archieven haalde.
Bouwhuis heeft bewust geen partij gekozen in het conflict tussen jutearbeiders en jutefabrikanten. Wel ging zijn sympathie uit naar de stakers en hun wensen. In het boek is dat niet direct te merken. Wie het boek leest, zal snel concluderen dat Bouwhuis objectief te werk is gegaan.
Miserabel
Toch blijft bij mij de vraag knagen waarom de werkwilligen, die in dezelfde miserabele omstandigheden als de stakers leefden, wèl doorwerkten. En was dit verschil in opvattingen ook terug te vinden in de Rijssense kerken: de hervormde gemeente, de gereformeerde gemeente en de gereformeerde kerk? Het verhaal gaat namelijk dat achtenswaardige Rijssenaren als Kosters, de broers Van der Stouw (Krisjan en Krisdieks), Jansen (Törfjaansen) die tot voor kort als gerespecteerde ambtsdragers de (oud) gereformeerde gemeenten hadden gediend, volop hadden meegedaan aan de staking.
Stellig was het probleem daarbij dat de schriftelijke bronnen zwijgen over de overwegingen van de stakers en de en werkwilligen. Toch geeft Bouwhuis een nagenoeg compleet beeld over een ingrijpende Rijssense gebeurtenis, die lang nadreunde in de stad en in de families die erbij betrokken waren. Dat waren er heel veel.
De schrijver Jaap Scholten stormde recent de Nederlandse boekenmarkt op met zijn roman Tachtig, waarin zijn eigen Twentse textielfamilie figureert. De textiel leeft nog steeds en het kan absoluut geen kwaad de achtergronden van de textielindustrie nog eens door te nemen. Wie daar interesse voor heeft en graag veel wil weten van een stuk onthutsende Rijssense geschiedenis, moet het boek van Bouwhuis zeker kopen.
|