Recensie door Arie van der Spek - 25 oktober 2000
Karel Appels toegift
in de Paaskerk
Het werk van de kunstschilder Karel Appel (1923) roept altijd directe reactie op. Mede door zijn ferme uitspraken kennen we hem als een omstreden beroemdheid. Kennelijk toch ook weer niet bekend genoeg, want over hem verscheen een lijvig boekwerk: Karel Appel, de biografie van de hand van de inmiddels overleden Cathérine van Houts.
De GansE ScHeppiNg WacHT meT ReiKHALZeND VeRLangen Op heT OpenBaar WORDen deR Zonen GODS. Niet in een zorgvuldig gekalligrafeerde stijl, maar alsof het een boodschappenbriefje betreft schreef Appel deze tekst op de binnenmuur van de Paaskerk te Zaandam. Een spontane toegift op de fonkelende glasramen die in dezelfde wand het wonder van de schepping mogen uitzingen.
Het kerkbestuur toonde zich ingenomen met het glas, maar de tekst in onbeholpen door elkaar geklutste lettertypes verdween weer snel onder de witkwast. Waarom doe je dat zo? Het lijkt wel of een kind dat geschreven heeft! Appels reactie was kort maar krachtig: Je moet toch een kind zijn om te geloven? Typisch Appel.
Cathérine van Houts schreef een uitvoerige levensbeschrijving van Karel Appel in zo'n vier jaar.
Het is in verschillende opzichten een boek met een open eind geworden. Ten eerste wel omdat ze het zelf niet kon voltooien; ze overleed vorig jaar op 44-jarige leeftijd ten gevolge van de gevreesde ziekte. Enkele hoofdstukken die ze nog niet helemaal had uitgewerkt, werden uit piëteit niet in het boek opgenomen.
Met een open eind bedoel ik ook dat het boek eigenlijk nauwelijks iets toevoegt aan het beleven van het werk van Appel, ondanks de enorme zucht naar volledigheid die de schrijfster aan de dag legde. Want in de schilderkunst tellen niet allereerst de wetenswaardigheden over een persoon, maar het werk zélf en de uitstraling die het heeft. Dat heeft zij natuurlijk ook wel beseft, want vele malen probeert ze de zeggingskracht van het werk van Appel te 'vertalen'. Ze doet dit in zorgvuldig gekozen bewoordingen die een rijke beeldende taal oplevert, maar het lukt haar niet echt de werken van Appel hiermee doeltreffend te typeren.
Meeslepend
In deze biografie wil ze natuurlijk vooral de levensloop van Appel beschrijven en dat doet ze op een manier die respect afdwingt. Alle ups en downs, nukken en grollen van de schilder worden met grote nauwgezetheid opgedist. Ze vertelt boeiend en op bepaalde momenten weet ze treffend een sfeer te tekenen. Vooral de beginjaren, waarin de jonge Karel vocht om een bestaan als schilder op te bouwen, zijn meeslepend beschreven. Hoe hij, samen met zijn kompanen Constant en Corneille als de drie musketiers van de schilderkunst, het publiek verbaasde met wonderlijke schepselen. De miskenning die hem ten deel viel: zijn muurschildering in de kantine van een stadhuis, met vragende kinderen, holle ogen en nauwelijks lichamen, werd onttrokken aan het gezicht omdat geen ambtenaar bij het aanzien van dit kunstwerk nog een broodje door de keel kon krijgen.
Halverwege het boek, als Parijs verwisseld wordt voor New York en Appel behoorlijk succes oogst, word je het als lezer toch wel een beetje zat dat ze het levensverhaal van Appel uitsluitend opdient als één grote successtory.
Talloze zaken uit het privé-leven die een mens liever niet aan anderen vertelt, weet ze over Appel te melden. Ze doet dit kennelijk met veel smaak en zonder kritiek. Appel is in haar ogen de held, de sympathieke ego, die zich ondanks zijn succes op zijn eigen karakteristieke wijze blijft bewegen tussen de groten der aarde en vooral zichzelf wil blijven: doen waar hij zin in heeft. Zo vrij als een vogel!
Echte artiest
Ze tekent Appel vooral ook als een échte artiest die maar één doel heeft in zijn leven en waar alles en iedereen voor moet wijken: de kunst! Gedreven door een geweldige werkkracht schildert hij een productie van meer dan 10.000 werken bij elkaar. Zijn werk brengt recordbedragen op veilingen op. Nooit neemt hij genoegen met eerdere successen, maar blijft zich onophoudelijk vernieuwen. Hij pakt alles aan. Elk materiaal dat hij in handen krijgt kneedt hij tot kunst. Piepschuim of boomwortel, keramiek of hout, kleding of auto, alles krijgt de bekende Appel-outfit.
Appel schildert niet alleen maar schrijft ook gedichten, maakt muziek en bemoeit zich met film en theater. Karel Appel is zonder meer een kunstenaar. Hij past in het rijtje van de groten die Nederland eerder heeft voortgebracht: Rembrandt en Van Gogh. Schilders van de emotie.
Appel probeert dit ultieme stadium te bereiken door een bijzondere werkwijze die er niet om liegt. Hij is vóór alles schilder, die alles wat een schilderij maar bieden kan in eerste instantie haalt uit het materiaal dat hij gebruikt: verf. Verf is voor Appel een substantie die zich laat kwasten, smeren, vegen, spuiten of druppelen. En verf heeft kleur. Kleuren maken stemming en wekken emoties. Naar gelang de volgorde en de plaats die de kleurige verfvegen, tijdens het schildergevecht, in de totale compositie krijgen, wordt de expressie bepaald.
Maar Appel gaat verder, het gaat hem niet om de abstracte kleurensymfonie alleen. Hij zoekt ook naar een intense relatie tussen materie en verbeelding. Hij slaat en streelt, toetst en veegt, spuit en ploetert met kwast, paletmes en vingers, net zolang tot de figuren die zijn opgesloten in de verfmassa tot leven komen. En dat kan van alles zijn. Alles wat hem als mens bezighoudt, plukt hij uit de dikke verflaag. Nooit is zijn werk abstract. Altijd ervaren we signalen uit de zichtbare wereld: landschap, mensen en vooral dieren.
Onthullend
De wijze waarop Cathérine van Houts de werkwijze en drijfveren van Appel beschrijft is zonder meer herkenbaar maar vooral ook onthullend. Onthullend ook in de dingen die ze niet beschrijft, want het boek stelt onbedoeld doch niet minder treffend de nameloze leegte aan de kaak van het kunstenaarschap dat geen andere meester kent dan de kunst. Tussen de regels door herken je het monster dat Kunst heet, die bloedzuiger, die nooit genoeg heeft. En aan de andere kant de vrije artiest, die via het zogenoemde aapstadium en pijnstadium als een willoze prooi zich overgeeft aan alles wat de materie en het hart maar ingeeft.
Adam gaf de dieren een naam. In die naamgeving lag de volkomen harmonie tussen Schepper en schepsel uitgedrukt. Appel geeft de schepselen die hem omringen ook een naam. Hij doet dit als beeldend kunstenaar op een indrukwekkende wijze, maar zijn beelden gaan zwanger van aardse driften, ze trillen menigmaal van vleselijke hartstocht en wellust. Ze zijn uit de aarde aards en juist daarom roepen ze om de vervulling van de tekst die hij op de wand van de Paaskerk schilderde.
|