Boekrecensie |
Titel: De ogen van Plato. Een essay over de grenzen van de schijn Auteur: Cornelis Verhoeven Uitgeverij: Boom Amsterdam, 2000 ISBN 90 5352 578 5 Pagina's: 96 Prijs: 29,50
|
Recensie door dr. C. A. de Niet - 26 april 2000
De paradox van Er was eens...Een rafelig uitwaaierend essay noemt de auteur zijn betoog over de grenzen van de schijn. Cornelis Verhoeven verkent in De ogen van Plato de verhouding tussen schijn en zijn, het platoonse thema bij uitstek. Wat bedoeld was als een pleidooi voor de eenvoud, heeft echter volgens de schrijver geleidelijk de gecompliceerdheid gekregen van alles wat leeft, zijn eigen gang gaat en naar geen gebod of plan wil luisteren. Vanuit verschillende invalshoeken benadert Verhoeven de vraag of men wel iets wat niet bestaat kan nadoen, iets wat zich niet in de concrete werkelijkheid voordoet. Die vraag is van groter belang dan op het eerste gezicht lijkt. Nadoen, imiteren, navolgen het zijn aanduidingen voor een handelwijze die het bestaan van een voorbeeld vooronderstellen. Al in het begin van zijn exposé stelt Verhoeven de zaak voor christenen op scherp door de aandacht te vestigen op de aard van het leven als navolging van Christus: Als ik, bijvoorbeeld in de navolging van Christus, te vrij omga met het stichtelijke model, neem ik het concrete en reële bestaan daarvan, waaraan het toch zijn functie als voorbeeld te danken moet hebben, dan wel voldoende ernstig en vervaag ik het niet tot een willekeurig exempel dat even goed louter fictief had kunnen zijn?
Galm Of het als een waarschuwing dan wel als een constatering bedoeld is, weet ik niet, maar Verhoeven betrekt ook de zogenaamde preektoon en de typische reclamestem hierbij. Hij stelt, mijns inziens terecht, dat de geringste valsheid of galm daarin of zelfs een vaag vermoeden daarvan haar in haar genre opsluit en steriel maakt door haar te beletten naar een andere wereld te verwijzen dan naar die van het ritueel beoefende genre van preek of reclame zelf.
Sprookjes Die concrete omstandigheden worden echter meteen op afstand geplaatst door de onbepaaldheid van de uitdrukking: eens is niet actueel, het bevindt zich in een vaag verleden. En de plaats van handeling is al even duister: het verhaal speelt zich ergens af, maar in ieder geval niet in de nabije omgeving van de lezer of de hoorder. In de simpele uitdrukking er zijn, zegt Verhoeven, wordt de aanwezigheid zelf tot een ingetogen minimum gereduceerd. Maar dat minimum is geladen met alles wat het pure bestaan als onloochenbare aanwezigheid en beschikbaarheid maar kan betekenen.
Eenvoud Dat inzicht is de resultante van een beschouwingswijze die door Plato geïllustreerd is met de beroemde allegorie van de grot, door Verhoeven in een eerder werk getypeerd als een oertekst. Het spreekt wel vanzelf dat deze tekst in het slot van dit essay opnieuw aan de orde komt. De beschrijving van de grot en zijn bewoners, die naar mijn ervaring telkens opnieuw in wijsgerig opzicht nog ongeschoolde leerlingen vermag te boeien, voert de lezer mee naar een niveau van reflectie waarop schaduwen herkend worden als indicaties van zijn en niet zijn. Daar komen het eerste en het tweede gezicht samen in het besef dat wat niet is, ook geen schaduw, geen schijn van bestaan kan hebben, en omgekeerd. De ogen van Plato is een breed uitgesponnen, maar intrigerende bewerking van deze oertekst.
|