Boekrecensie

Titel: Tulpenkoorts
Auteur: Deborah Moggach

Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam, 1999
ISBN 90 29530 669
Pagina's: 269
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door drs. W. Wouters-Maljaars - 8 maart 2000

Gouden Eeuw
nagespeeld

De zeventiende eeuw blijft tot de verbeelding spreken. In ieder geval tot die van schrijfster Deborah Moggach. In haar nieuwe boek ”Tulpenkoorts” laat ze schilderijen uit die tijd spreken.

Het is de tijd waarin een klein land zich groot voelt. De bewoners van Amsterdam beschouwen hun stad als de rijkste van de wereld. Haast alle zeeën worden door de Hollandse schepen bevaren.

Vanuit je 21e-eeuwse, nette eengezinswoninkje met vierkant, strak geordend tuintje kijk je met 'romantische' blik naar de drukte van de zeventiende eeuw: de smalle steegjes van Amsterdam, de handel in tulpenbollen die helemaal de pan uitrijst, de ratten die de straten doorrennen, de florerende kunst en de handel, rijke kooplieden die baden in hun zelfgenoegzaamheid en zich in hun glorie en welstand laten vereeuwigen.

Verwikkelingen
Ook de hoofdpersoon van de roman ”Tulpenkoorts”, Cornelis, doet hieraan mee. Blakend van zelfgenoegen laat hij zich samen met zijn vrouw Sophia schilderen door Jan van Loos, hierbij niet beseffend wat hij zich op zijn hals haalt. Want zijn huwelijk is er een van 'enkelzijdig' geluk. Zijn vrouw en de schilder worden verliefd op elkaar. Er ontstaat een geheime verhouding tussen hen. Als de dienstmeid Maria zwanger blijkt te zijn van haar aanstaande verloofde, haalt Sophia haar vrouwelijke slimheid uit de kast en smeedt zij plannen om de twee vrouwen tijdelijk van rol te laten wisselen. Een ingenieus vluchtplan wordt opgezet voor na de bevalling. Sophia zal „in de bevalling blijven” en voorgoed van het toneel verdwijnen.

Allerlei verwikkelingen volgen elkaar op, maar alles loopt aan het eind op een onverwachte manier mis. De rollen zijn nu omgedraaid; Maria, de dienstmeid, en Willem, de visventer, wonen nu als bazin en baas in het huis van mevrouw en meneer. Ze poseren voor hun portret in de bibliotheek met de schaakbordvloer.

Het boek is mooi geïllustreerd; 17e-eeuwse schilderijen zijn in kleur opgenomen. De schilderijen spreken voor zich en hebben geen fictieve invulling nodig. Deborah Moggach speelt gewoonweg enkele 17e-eeuwse schilderijen na; Sophia is een figurant in Vermeers schilderij als ze een brief aanneemt van haar dienstmeisje Maria en hem bij het raam gaat lezen. Later is ze weer ”de schrijvende vrouw met dienstbode” als ze aan tafel een brief schrijft aan haar geheime minnaar. Alweer Vermeer dus.

Juweel
De hoofdpersonen in ”Tulpenkoorts” spreken zelfs op een Catsiaanse en Vondeliaanse manier: „Mijn grootste geluk echter is, dat ik een juweel bezit waarnaast robijnen hun glans verliezen– ik doel op mijn beminde Sophia. Want 's mans grootste vreugde en troost is een gelukkig thuis, waar hij na zijn dagelijkse beslommeringen de deur kan sluiten en vrede en soelaas vinden bij het haardvuur, en genieten van de liefdevolle attenties van een gezegende echtgenote.”

Komt het geheel door bovenstaande argumenten niet al te realistisch over, de aanwezige alwetende verteller doet daar een schepje bovenop. Als Jan van Loos Cornelis en Sophia schildert, denkt hij: „Eeuwen later zullen in het Rijksmuseum mensen naar dit doek staan kijken.” Hij moet echt een bijzonder helderziende blik gehad hebben. Als dezelfde schilder aan het eind van de roman helemaal alleen achterblijft en over de dood nadenkt, komt de verteller er tussendoor: „In werkelijkheid zou hij nog tot zijn eenenzestigste leven (Jan van Loos, 1600-1661), de tijdsspanne van die Gouden Eeuw, en zijn grootste werk moet nog geschilderd worden.”

”Tulpenkoorts” is een heel ongelukkig mengsel van historisch document en roman geworden, waarbij het beeld van de Gouden Eeuw zo stereotiep neergezet wordt, dat ik niet begrijp waarom New York Times Deborah Moggach „de grote aanwinst van de laatste jaren” noemt.