Boekrecensie

Titel: De hoge hoed der historie. Een geschiedboek
Auteur: Sybren Polet

Uitgeverij: Wereldbibliotheek
Amsterdam, 1999
ISBN 90 284 1835 0
Pagina's: 430
Prijs: ƒ 59,90

Recensie door Beatrice Jansen-de Graaf - 16 februari 2000

Is het grillige niet
veel realistischer?

De verhalen van Sybren Polet lijken historisch, maar ze kloppen net niet. In zijn nieuwste publicatie, ”De hoge hoed der historie”, dist de typische Vijftiger de meest absurde, barbaarse en gruwelijke geschiedenissen op. Hij husselt tijd, ruimte en werkelijkheid door elkaar om te spuien dat het er niet toe doet waarin je gelooft.

In het Amerika van de jaren tachtig trekt een kinderkruistocht als een dreigend mierenleger door het land. Hun ”Nieuwe Jeruzalem” is het Nieuwe Amsterdam, oftewel New York. Wat ze daar willen, is echter onduidelijk. De enige boodschap die ze verspreiden, is dat het er niet toe doet waarin men gelooft.

De leider, een zekere Billy Godot, verricht wonderen, en verwijst waarschijnlijk naar Billy Graham. De handgebaren in de vorm van diverse kruizen en enkele „zet- en schrijfmachinetekens” waarmee hij de kinderen zegent, maken van de geschiedenis echter een klucht en werken vervreemdend. Dit mengelmoes van bedreigende realiteit en vervreemdende effecten is kenmerkend voor Sybren Polets nieuwste roman. Uit de hoge hoed der historie tovert Sybren Polet de meest absurde, barbaarse en fascinerende verhalen tevoorschijn, die slechts de schijn wekken historisch te zijn.

Decadente oliebaronnen
De roman is het opus magnum van de schrijver, waaraan hij vanaf 1980 heeft gewerkt. ”De hoge hoed der historie” is opgedeeld in hoofdstukken die stuk voor stuk een periode beschrijven. De meeste verhalen spelen zich af in de geschiedenis, hoewel Polet ook een paar keer zijn toevlucht neemt tot de toekomstige tijd. De historische delen zijn zeer goed gedocumenteerd.

Elk hoofdstuk heeft een voor die periode toepasselijke stijl. In ”De illusionisten” beschrijft hij de jaren twintig van deze eeuw, dus daarin komen expressionistische en dadaïstische stijlkenmerken voor. Ruw taalgebruik, beschrijvingen van decadente oliebaronnen en nieuwsfragmenten over Reagan roepen een treffend beeld van de jaren tachtig op.

Polet is net zo goed thuis in de geschiedenis van de Middeleeuwen. Hij begint met een beschrijving van een kruistocht. Dit keer lijkt het er echt een te zijn zoals wij die kennen uit de geschiedenis, met het doel de heilige stad Jeruzalem op de Saracenen te veroveren. Lijkt, want de kruistocht strandt in de Allgau en ontaardt in een hels drinkgelag.

Voor een historicus is het shockerend om te zien hoe Polet met tijd en ruimte omspringt. Zijn vertellingen zijn goed gedocumenteerd en beeldend beschreven, maar echte geschiedenis is het niet. De gebeurtenissen zijn ontsproten aan het brein van Polet. De flaptekst spreekt daarom ook niet van een geschiedenisboek, maar van een geschiedboek, een geschiedenis voor de levenden.

De verhalen worden verteld alsof ze persoonlijk zijn beleefd, waardoor ze als heden worden voorgesteld. Het universum dat zich in de verschillende hoofdstukken voor onze ogen ontrolt, is een verdraaide, een bedrieglijke werkelijkheid. Alles klopt net niet. In de jaren tachtig vond er geen kinderkruistocht plaats en honden apporteren doorgaans geen afgerukte vinger maar een stok.

Lokien
Met die verrassingselementen bewijst Polet zich als een typische exponent van de generatie van de Vijftigers. Dat waren literatoren die in de jaren vijftig afrekenden met de erfenis van het Interbellum en zich keerden tegen de romantische literatuur en de gezapige Hollandse cultuur. Zij stonden het „spontane scheppen” en het experimenteren in inhoud voor. Net als zijn creatieve omgaan met tijd, ruimte en werkelijkheid wijzen enkele opvallende lay-outgrapjes in Polets boek daar nog op.

„Waarom moet een verhaal chronologisch en lineair zijn?” zo vroeg Polet zich in een interview eens af. „Natuurlijk moet elk verhaal een begin, midden en einde hebben, maar niet in die volgorde.” Is het springerige, het grillige immers niet veel realistischer?

Wel heeft Polet voor enkele verbindende motieven en symbolen gezorgd, waardoor de verhalen samenhang vertonen. Vanaf zijn roman Breekwater (1961) is dat de figuur Lokien Perdok, die in diverse gestalten en tijden voorkomt en wiens naam zoveel betekent als: iemand die zijn identiteit zoekt. In de ”Hoge hoed der historie” duikt hij op bij de Romeinen, de Fransen, de Engelsen, de tartaren, de vikingen en de Russen, met overeenkomstige namen: Loki, Lucien, Luke en zelfs een keer als het meisje Likwina.

Al deze verschillende Lokien-afsplitsingen hebben hetzelfde probleem: ze weten niet wie ze zijn en wat ze willen. Is Lode Perlijn een monnik, dan bezwijkt hij bijna onder zijn geloofstwijfel. Als de detective mr. Perdie Lockshire gaat hij zelfs zover dat hij zich vereenzelvigt met zijn tegenpool, een gruwelijke misdadiger, en zich voor diens misdrijven laat oppakken.

Sadisme
Die gruwelijkheid is eveneens een verbindend element in de verschillende verhalen. In welke periode Polet ons ook voert, het is een en al ellende, ondergangsstemming, sadisme en oorlog dat de klok slaat. Ondanks enkele droogkomische passages schijnt Polets verbeelding hoofdzakelijk benauwende en dreigende koortsdromen voort te kunnen brengen. Hij voert keizer Nero voor het brandende Rome ten tonele, laat tartaren hun gevangenen martelen en vikingen elkaar afslachten. Zijn beschrijvingen zijn zo levensecht en indringend, dat ze nog lang door het hoofd blijven spoken en ik er bijna spijt van krijg dat ik dit boek gelezen heb – wat overigens wel bewijst dat de kracht van de roman niet is te verwaarlozen.

Steeds weer terugkerend en eveneens spijtig is het gebruik van christelijke symbolen en bijbelse teksten. In de Nederlandse literatuur is het nauwelijks meer shockerend, maar op een nutteloos grove en blasfemische manier verweeft Polet christelijke motieven in zijn tekst. Een uitputtende beschrijving van seksuele uitspattingen maakt zijn boek ten slotte helemaal onverteerbaar.