Binnenland14 oktober 1999

„Euthanasievoorstel strijdig met rechtsstaat”

Door B. J. Spruyt
DEN HAAG – Aanvaarding van de plannen van het kabinet inzake euthanasie zal de reputatie van de medische stand en de Nederlandse rechtsstaat schaden. Tot die stevige conclusie komt de juristenvereniging Pro Vita in het bezwaarschrift dat het Platform Zorg voor Leven vanmiddag aan de vaste kamercommissie voor Justitie heeft aangeboden. Het bezwaarschrift is opgesteld op verzoek van de wetenschappelijke bureaus van RPF/GPV, CDA en SGP en vormt een onderdeel van het christelijk offensief tegen de plannen van het kabinet op medisch-ethisch terrein.

Het stuk, geschreven door bestuurslid mevrouw mr. M. D. Klaasse-Carpentier, bevat een uitgebreide juridische argumentatie tegen de kabinetsvoorstellen om de mogelijkheden tot levensbeëindiging te verruimen. De beschermwaardigheid van het leven staat daarbij centraal. Die notie staat ook in de grondslag van de vereniging, die in 1985 is opgericht omdat „juristen tot het inzicht kwamen dat er voor hen veel werk te doen was op het terrein van de medische ethiek”, aldus een van de oprichters, mr. P. W. Smits. „Vanaf het begin is daarbij gekozen voor zakelijke, juridische argumenten, omdat die over het algemeen beter landen dan religieuze.”

Pro Vita heeft deze brede grondslag om een spreekbuis te kunnen zijn van alle personen en organisaties die de beschermwaardigheid van het leven ter harte gaat. „Maar in de praktijk zijn het vooral christgelovigen”, aldus de Bodegraafse advocaat mr. J. L. van den Heuvel, bestuurslid van Pro Vita. Het bezwaarschrift dat vanmiddag is ingediend, gaat in ieder geval vergezeld van enkele honderden handtekeningen van juristen, artsen, wetenschappers, schrijvers, vertegenwoordigers van kerken, instellingen in de gezondheidszorg en maatschappelijke organisaties, christelijke en niet-christelijke.

Draagvlak
Ook bij het opstellen van het bezwaarschrift is gezocht naar een zo breed mogelijk draagvlak. De argumentatie is strikt juridisch. Het uitgangspunt van het betoog is de beschermwaardigheid van het leven zoals die in internationale verdragen is gewaarborgd. De wetsvoorstellen van het kabinet –die een verdere versoepeling beogen van de mogelijkheden tot abortus en euthanasie– zijn daarmee volgens de ondertekenaars van het bezwaarschrift in strijd.

De ondertekenaars verwijzen naar artikelen uit het Europees verdrag voor de rechten van de mens en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. „Het recht op leven van een ieder, ongeacht leeftijd of gezondheidstoestand, liggen daarin in ondubbelzinnige termen vast.” In zijn plannen kent het kabinet een „afzonderlijke, speciale rechtvaardigingsgrond” toe aan artsen. Die rechtvaardigingsgrond vindt echter „geen enkele steun in de uitzonderingen op het dodingsverbod zoals die in deze verdragen worden genoemd.”

„Uitzichtloos lijden”
In het euthanasievoorstel gaat het om de artikelen 293 en 294 van het Wetboek van Strafrecht. Die artikelen stellen euthanasie en hulp bij zelfdoding strafbaar. Het kabinet wil daarin een artikel toevoegen waarin wordt bepaald onder welke omstandigheden een arts die euthanasie pleegt, niet strafbaar is. Er moet dan sprake zijn van „uitzichtloos en ondraaglijk lijden” bij de patiënt en er moet geen andere oplossing dan levensbeëindiging voorhanden zijn.

In het bezwaarschrift worden tal van kritische kanttekeningen bij deze zogeheten zorgvuldigheidseisen geplaatst. Zij zijn „onduidelijk en niet eenduidig.” De formulering „uitzichtloos en ondraaglijk lijden” laat bijvoorbeeld ruimte aan subjectieve interpretaties. „Dit zal de euthanasiepraktijk doen uitdijen”, vreest het Platform. „Euthanasie en hulp bij zelfdoding wordt ook mogelijk losgekoppeld van de stervensfase en zelfs losgemaakt van een aanwijsbare ziekte, als bijvoorbeeld de moeite van het ouder worden kan worden opgevat onder het vereiste „verdergaande ontluistering” en „niet op waardige wijze kunnen sterven”.”

Het toekennen van een strafuitsluitingsgrond aan een bepaalde groep burgers, namelijk artsen, heet in het bezwaarschrift een regelrechte „bedreiging van onze rechtsstaat.” De regionale toetsingscommissies moeten gaan beoordelen of het levensbeëindigend handelen van de arts zorgvuldig is geweest. Zo'n commissie –bestaande uit drie medeburgers: een arts, een jurist en een ethicus– moet in een besloten vergadering en op grond van gegevens die de 'dader' (arts) zelf aanreikt, beoordelen of deze juist heeft gehandeld.

Inbreuk
„Als de commissie beslist dat de zorgvuldigheidseisen in acht zijn genomen, is de zaak daarmee afgedaan. Want dan wordt het OM (en dus ook de rechter) uitgeschakeld. De beslissing van de commissie is dus juridisch van bijzonder groot gewicht. Dit is een uitzonderlijke situatie in het strafrecht en een unicum in de westerse wereld. Dat op deze wijze justitie wordt uitgeschakeld bij de beoordeling van levensdelicten is voor de ondertekenaars van het bezwaarschrift onaanvaardbaar. Het betreft ook een inbreuk op de rechtsgelijkheid van alle burgers met betrekking tot de bescherming van hun leven. Deze regeling is dan ook onverenigbaar met de eisen van de rechtsstaat.”

Een ander bezwaar tegen deze commissies is dat daarin in feite geen plaats is voor gewetensbezwaarden. Dat is af te leiden uit de profielschets van de leden van de commissies. Volgens de ondertekenaars staat dit op gespannen voet met artikel 1 van de Grondwet.

Verpleegkundigen
Pro Vita vraagt ook aandacht voor de positie van verpleegkundigen met gewetensbezwaren tegen euthanasie. Strafrechtelijk moeten verpleegkundigen weigeren om voorbereidende handelingen tot euthanasie uit te voeren of infuusvloeistoffen met euthanatica aan te brengen, te verzorgen of te bewaken. Deze positie is ten onrechte niet geregeld in het strafrecht. Verpleegkundigen plegen een strafbaar feit indien zij de arts bij euthanasie helpen.

In de praktijk blijkt immers dat verpleegkundigen door de personeelskrapte nauwelijks kunnen weigeren. In het bezwaarschrift wordt daarom bepleit dat de positie van de bezwaarden wordt geregeld in een wet buiten het strafrecht om (bijvoorbeeld zoals in de Wet afbreking zwangerschap), waarin wordt vastgelegd dat niemand kan worden gedwongen aan euthanasie of hulp bij zelfdoding mee te werken. Het moet bijvoorbeeld uitdrukkelijk aan artsen worden verboden de uitvoering van euthanasie of hulp bij zelfdoding aan anderen te delegeren.

Artsen en verpleegkundigen die niet wensen mee te werken aan euthanasie of hulp bij zelfdoding zullen nog verder gemarginaliseerd worden in de opleidingen en op de werkvloer. Reeds nu is sprake van een praktische discriminatie van gewetensbezwaarden in de zorg. Het zwijgen over de positie van gewetensbezwaarden in de zorg is een ernstige en van intolerantie getuigende nalatigheid in het wetsvoorstel.”

Tot slot gaat het bezwaarschrift in op het vaak aangevoerde argument dat euthanasie een privé-zaak is. De redenering luidt dan: „Principiële tegenstanders van euthanasie hoeven zelf geen gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid tot euthanasie. Hun bezwaar mag geen reden zijn om die mogelijkheid voor anderen af te sluiten.”

Pro Vita stelt daartegenover dat juist tegenstanders van de voorgestelde wettelijke regeling „onder een aanzienlijke sociale druk komen te verkeren. Zij worden namelijk gedwongen hun werk te verrichten in een stelsel dat mede wordt bepaald door een mens- en levensvisie die zij niet delen. Ook krijgen zij een sociale moraal opgedrongen, die hun functioneren sterk zal bemoeilijken.”